Op zoek naar je roots
Wat hebben sommige donorkinderen, geadopteerde kinderen, pleegkinderen en kinderen van alleenstaande moeders- of vaders gemeen? Ze groeien op zonder dat ze één van hun biologische verwekkers kennen. In de lezing ‘Waar kom ik vandaan?’ onderzoeken we óf en welke gevolgen dat heeft voor identiteitsvorming of algemeen welbevinden. Volgens prof. dr. Henny Bos, sociaal wetenschapper en hoogleraar Sexual and Gender Diversity in Families and Youth aan de UvA, is het een lastige vraag om te beantwoorden. De reden: een gebrek aan onderzoek en theorievorming. Maar aan de hand van langdurig onderzoek kunnen we in ieder geval wel stellen dat het met een deel van deze kinderen goed gaat. Donorkinderen met twee lesbische moeders doen het als groep even goed als kinderen die opgroeien met een vader en moeder. Welke lessen kunnen we hieruit trekken?
Geschiedenis van spermadonatie
Over spermadonatie is altijd veel te doen geweest. Vers in het geheugen ligt het nieuws over vruchtbaarheidsarts Jan Karbaat die ‘sjoemelde’ met donorzaad en nu de biologische vader bijkt van tenminste 49 kinderen. Het gesprek rondom donatie wordt helaas gekenmerkt door taboe, tegenstand en schandalen. Wereldwijd voert de anonimiteit van spermadonoren nog steeds de boventoon. En dat zal volgens René Hoksbergen, emeritus hoogleraar adoptie, zorgen voor meer schandelen in de toekomst.
In 1884 vond de eerste beschreven behandeling Kunstmatige Inseminatie met Donorzaad (KID) plaats in Amerika. In 1948 volgde Nederland. Donoren konden anoniem hun zaad doneren, dat werd gebruikt voor (heteroseksuele) wensouders die niet op de natuurlijke manier zwanger konden raken. Het was vooral een medische aangelegenheid. Er werd niet veel over gesproken: de wensouders zwegen over de procedure naar hun omgeving, maar ook vaak naar het kind. Onvruchtbaarheid was een taboeonderwerp. Dat is het in mindere mate nu nog steeds, maar transparantie is belangrijker geworden. Vooral omdat men naar aanleiding van onderzoek onder geadopteerde kinderen ging nadenken over identiteitsvraagstukken. Uiteindelijk leidde dit tot een verbod op anonieme donatie.
Kinship theory
Sinds 2004 is anoniem sperma doneren in Nederland verboden. Dit wetsvoorstel is gebaseerd op het Verdrag voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties, artikel 7 en 8. Daarin staat kort gezegd dat kinderen het recht hebben om te weten wie hun ouders zijn. Dit recht is gebaseerd op de ‘Kinship theory’, een theorie die stelt dat we onszelf begrijpen aan de hand van persoonlijkheidskenmerken, talenten en interesses, en dat we die associëren met degenen die ze aan ons hebben overgedragen.
Als deze informatie niet beschikbaar is, kan dit leiden tot een verstoord identiteitsgevoel en daarmee mogelijk samenhangende psychische problemen. Dat het gebrek aan kennis over iemands genetische oorsprong tot problemen kan leiden, is gebaseerd op onderzoek onder mensen die zijn geadopteerd. Het blijkt dat zij baat hebben bij informatie over hun biologische ouders. De aanname dat het ook slechter zou gaan met andere kinderen die opgroeien zonder één van hun biologische verwekkers te kennen, zoals donorkinderen, is hier op gestoeld.
Onderzoek donorkinderen
Bos doet onderzoek naar het wel en wee van donorkinderen die opgroeien bij twee lesbische ouders. Die onderzoeksgroep is uitgekozen om praktische redenen: heteroseksuele stellen die via spermadonatie ouders zijn geworden vertellen dit minder vaak aan hun kinderen. Lesbische stellen kunnen niet ontkennen dat zij via een al dan niet bekende donor een kind hebben gekregen.
Bos is onderdeel van de The USA National Longitudinal Lesbian Family Study (NLLFS), een studie die al 25 jaar loopt en begon toen lesbische stellen voor het eerst toegang kregen tot spermadonatie in Amerika. Dat heugelijke moment voor een minderheidsgroep ging gepaard met veel kritiek: uit religieuze en pedagogische kringen. Alleen een vader en een moeder zouden een gezin kunnen vormen en kinderen zouden een mannelijk rolmodel gaan missen. Dat moest wel tot problemen leiden. De Amerikaanse psychiater Nanette Gartrell besloot de kinderen te gaan volgen en hun ontwikkeling in kaart te brengen. Nu, al die jaren later is daar een voorlopig resultaat.
Conclusies
De kinderen en moeders die werden onderzocht waren divers en toch ook weer niet. Er was variatie in donatie: soms was de donor anoniem, soms was het open identity donatie (dat kinderen later hun donor kunnen achterhalen) en soms was de donor een bekende. Maar de groep was homogeen in de zin dat iedereen wit en hogeropgeleid was. Na 17 jaar de kinderen gevolgd te hebben blijkt dat ze, ongeacht de donatiewijze, hetzelfde opgroeien als hun leeftijdsgenoten uit ‘traditionele’ gezinnen. Bos deed ook onderzoek in Nederland, waar vergelijkbare resultaten uitkwamen. Het is afwachten of donorkinderen misschien conflicterende gevoelens over hun oorsprong krijgen als zij zelf later ouder worden.
Uiteindelijk kunnen we geen antwoord geven op de vraag ‘Wat doet het met je als je opgroeit zonder een van je biologische ouders?’ omdat er weinig theorievorming is en de groep die dit ervaart heel erg verschillend is. Je kunt donorkinderen niet vergelijken met adoptiekinderen. Daarnaast is er weinig bekend over wat het met je doet als je vader uit beeld verdwijnt wanneer je heel jong bent en opgroeit met alleen je moeder. Bos’ onderzoek laat zien dat het volgen van zo’n groep gecompliceerd is vanwege taboes en ethische kwesties en dat je er heel lang de tijd voor moet nemen. Al met al pleit Bos voor een uitbreiding van de Kinship theory. Je kunt je persoonlijkheidskenmerken, talenten en interesses ook meten aan je omgeving, die relaties hoeven niet per se uit genetische verwantschap verklaard te worden.