Het grootste probleem van extinctie? De ongrijpbaarheid

Volgens sommige wetenschappers staan we aan het begin van de zesde massa-extinctie. De belangrijkste oorzaak: de mens. Filosoof René ten Bos analyseert waarom het zo moeilijk is grip te krijgen op het probleem. We kunnen niet bevatten wat uitsterven eigenlijk betekent.
Leestijd 3 minuten — Di 24 september 2019
Wat een ramp

De meeste dieren krijgen geen grafsteen als ze overlijden. Neushoorn Sudan wel. Hij was het laatste mannetje in zijn soort, de noordelijke witte neushoorn. En dus was hij bijzonder. Dat trekt toeristen, die voor zijn dood nog even een selfie wilden scoren met Sudan. Nog even aanraken en voelen wat in de toekomst geschiedenis zal zijn.

Sudan staat symbool voor een grotere trend. Het massale uitsterven van soorten in de laatste decennia. Volgens de IPBES – zeg maar het IPCC van de biodiversiteit  – worden op het moment ongeveer een miljoen soorten met uitsterven bedreigd. Het tempo waarmee soorten uitsterven ligt honderden keren hoger dan ‘normaal’. Als we niks doen, kan dat volgens sommige wetenschappers leiden tot de ‘zesde massa-extinctie’. Met als belangrijkste oorzaak: de mens. En er gebeurt weinig om dit uitsterven een halt toe te roepen.

Niet al het uitsterven is even erg. Soms komt het zelfs wel goed uit.

Filosoof René ten Bos (RU), auteur van Dwalen in het antropoceen en Extinctie roept een aantal vragen op over extinctie en maakt er kanttekeningen bij. Zichtbaarheid is een groot probleem. Of beter gezegd, onzichtbaarheid.

Toen Sudan stierf, waren we niet getuige van het uitsterven van een soort, maar van het doodgaan van een individu. Het uitsterven van een soort is een concept, iets abstracts. We kunnen rouwen om de dood van een dier, mens of plant, maar wat betekent het te treuren om het verlies van een soort? De aandacht die Sudan kreeg is bovendien uitzonderlijk. Neushoorns zijn imposant en mediageniek. Er zijn weinig insecten, planten of microbacteriën die dat van zichzelf kunnen zeggen. Terwijl die in sommige gevallen veel belangrijker zijn voor een eco-systeem dan neushoorns. Niet al het uitsterven is even erg. Soms komt het zelfs wel goed uit. Denk aan de pestbacterie bijvoorbeeld. Of aan steekvliegen.

Ten tweede is er veel onduidelijkheid over het uitsterven van soorten, stelt Ten Bos. Het gaat op dit moment sneller dan normaal, maar hoe snel precies weten we niet. De schattingen lopen uiteen van 450 zo snel tot 600 keer zo snel. Dat is nogal een flinke marge. Andere wetenschappers kijken naar de biomassa, het totale gewicht, van zoogdieren. 35 procent daarvan wordt ingenomen door mensen. Zo’n 62 procent door vee in dienst van die mensen. 2 tot 3 procent is nog slechts voor wilde dieren weggelegd. Dit laatste getal wordt steeds kleiner. Het probleem met deze manier van kijken, is dat het alleen over zoogdieren gaat. Niet over vogels, niet over flora, niet over insecten. Hier komt nog eens bij dat we niet eens weten hoeveel soorten er in totaal eigenlijk zijn.

De bergen van Ierland en Schotland zijn prachtig. Maar wat je daar eigenlijk ziet is leegte. Het is er muisstil. 

De vraag is ook wat deze cijfers voor ons doen. Ten Bos: “Het zijn cijfers die iets zichtbaar moeten maken, maar die we tegelijkertijd niet kunnen bevatten.” We kunnen ons er geen voorstelling van maken. Deze complexiteit maakt handelen moeilijk. Er hangt ons een ramp boven het hoofd, maar hoe die eruitziet, waar die begint en eindigt is nog de vraag. Immanuel Kant stelde in zijn essay Het einde van alle dingen dat dit einde te groot is, te subliem om ons er een voorstelling van te maken. Pas als we iets kunnen kennen, kunnen we er iets aan doen. Of, in de woorden van de filosoof Peter Sloterdijk: “Alleen catastrofes kunnen de mens nog iets leren. Maar de enige catastrofe die relevant genoeg is, is diegene die niemand overleeft.”   

Ook in de letterlijke zin van het woord is extinctie niet zichtbaar. Wat je niet kent, mis je niet direct. Ten Bos: “Als je nog nooit gehoord hebt van klapekster, kuifleeuwerik of ortholaan, dan mis je die beesten ook niet.” De bergen van Ierland en Schotland zijn prachtig. Maar wat je daar eigenlijk ziet is leegte. “Het is er muisstil. Op de schapen na die er door mensen worden gehouden.” Het lijkt normaal, maar is abnormaal. In de conservatieliteratuur duiden ze dit aan met het ‘shifting baseline syndrome’. En we zien er nog schoonheid in ook.

Er is dus veel aan extinctie onduidelijk en ongrijpbaar. Groepen als Extinction Rebellion richten zich vooral op andere thema’s: de fossiele industrie, agricultuur of ongelijkheid. “Want waar ben je eigenlijk tegen als je tegen extinctie bent?” vraagt Ten Bos zich af. Als anti-extinctie zijn problematisch is, welke houding moet je dan innemen ten opzichte van de sterk afnemende biodiversiteit? Moeten we het alarmisme achterwege laten en de hoop laten varen?

Schrijver Jonathan Franzen riep deze maand op in de New Yorker om ons te verzoenen met de ‘climate apocalypse’ omdat hoop op een goed einde meer kwaad doet dan goed. “A false hope of salvation can be actively harmful. If you persist in believing that catastrophe can be averted, you commit yourself to tackling a problem so immense that it needs to be everyone’s overriding priority forever.” Dat kan alleen maar op teleurstelling uitlopen. Wat wel kan volgens Franzen, is je energie stoppen in gevechten waar je kunt winnen. Zet je in voor een lokale gemeenschap, een vrijwilligersorganisatie, een natuurreservaat of een specifieke soort.

Gelukkig is dat ook wat Ten Bos ziet dat mensen doen: “Mensen in de hele wereld komen in actie om specifieke soorten te behouden. Hawaiiaanse kraaien, Amerikaanse kraanvogel, noem maar op.” Hij gelooft dan ook niet dat ons een apocalyps staat te wachten. De laatste 50 jaar is de wereldbevolking verdubbeld. Onder invloed van klimaatverandering zal die misschien gaan afnemen, het uitsterven van de mens als soort lijkt voorlopig niet in zicht. Maar wordt het er minder prettig op? Dat zeker.