Duurzaamheid als wereldbeeld
Dat zei prof. dr. Hans Schenk (Utrecht School of Economics) in de tweede lezing in de serie Duurzaamheid als wereldbeeld over de crisis in de financiële wereld. We zullen ons dat aan moeten trekken en de financiële instituties andere opdrachten moeten meegeven, met 'the public good' als toetssteen en niet de prijs van het aandeel. Daarvoor moeten we eerst een mentale revolutie doormaken, want wij zijn het die met zijn allen beslissen over de regels van het spel.
Dezelfde mening was prof. dr. Bas van Bavel (Sociale en Economische Geschiedenis, UU) toegedaan. De geschiedenis laat zien dat markt, staat en andere vormen van beheer elk hun plaats hebben bij het bewaken van financiële, ecologische en sociale duurzaamheid. Maar degenen die groot geworden zijn binnen deze instituties en de spelregels kennen zullen ze vroeg of laat misbruiken voor hun eigen gewin. Daarom is een tweede voorwaarde dat tegenmacht wordt geïnstitutionaliseerd en 'gewone mensen' worden betrokken bij besluitvorming over de spelregels. Ontaarde instituties zullen volgens beide sprekers niet vanzelf veranderen, dat gebeurt pas als mensen hun stem laten horen. Instituties zijn nodig om collectieve actieproblemen zoals die zich voordoen bij duurzaamheidvraagstukken te overwinnen, maar de instituties moeten levend gehouden worden en het algemeen belang als uitgangpunt nemen.
Schenk laat de valkuilen zien van de economische wetenschap. Die heeft zich lang gespiegeld aan de natuurkunde. Maar de veronderstelling dat mensen en bedrijven rationeel handelen, onafhankelijk van elkaar, en dat zij hun gerechtvaardigd eigenbelang kennen, kloppen niet in de economische praktijk. Anders dan in de fysica gaan objecten relaties met elkaar aan, apen elkaar na en manipuleren zelf de (economische) wetten waaraan ze onderhevig zijn. Weldenkende economen, met enige kennis van psychologie en sociologie, hadden hiervoor kunnen waarschuwen. Toch blijft de opvatting van de ecomomie als een natuurwetenschap dominant en gaf die een basis aan de ideologie van mensen als Margareth Thatcher ('there is no such thing as society'). Alleen privaat eigendom werd gezien als iets waar mensen voor wilden zorgen, de rol van de overheid werd geminimaliseerd en allerlei wetgeving die schokeffecten in de markt kon dempen is afgeschaft. In plaats van reële waarde (maak ik een nuttig product, ben ik winstgevend of efficiënt, innoveer ik en zorg ik voor de ontwikkeling van mijn personeel), stond de op 'reputatie' gebaseerde prijs van het aandeel centraal (is er veel geld in kas om een overname te plegen). De toezichthouders op de markt waren niet kritisch, ze stelden het aandeelhoudersbelang voorop in plaats van een definitie van publiek belang te hanteren zoals daarvoor.
Volgens Schenk, die het onderzoek van de Commissie-de Wit leidde over de finaniële crisis, wordt er nog steeds te weinig urgentie gevoeld in de financiële wereld. In plaats van prikkels in te voeren (zoals een heffing op kapitaaltransacties – Tobin tax) die speculatie voorkomt, worden de verdampte miljarden via belastingen terugbetaald door ons allemaal. Ook de deregulering gaat door en de discussie over wat nu het publiek belang is op de lange termijn wordt niet gevoerd. Hoopvol is daarentegen dat bedrijven inzien dat zij maatschappelijk verantwoord moeten ondernemen, al is het maar voor hun reputatie. Ook het feit dat de economie geen natuurwetten kent, geeft ons hoop. Dat betekent dat we met zijn allen deze wetten kunnen maken en vaststellen welke uitkomsten we willen van de markt.
Van Bavel presenteerde ons de geschiedenis als een laboratorium waarin je economische theorieën kunt toetsen. Zijn onderzoek gaat terug naar de middeleeuwen waarin markt en staat zijn ontstaan. Hij prikte de mythe door dat vooruitgang gecorreleerd is aan economische voorspoed zoals gemeten door het Bruto Nationaal Product. De laatste decennia was ook onder historici de dominante theorie dat hoe vrijer de markt en hoe zekerder het eigendom, hoe meer groei. Zo waren de ontwikkelingen in Noordwest-Europa en zo zou de rest van de wereld zich ontwikkelen. In plaats van het BNP gebruikt Van Bavel een definitie van welzijn als centrale indicator (die sterk correleert met iemands lengte en die een historicus dus goed kan meten). Op basis van deze onderzoeken blijkt 'achterlijk' Drente, waar geen markt was en nauwelijks overheid, het veel beter te doen dan het westen van Nederland tijdens de industriële revolutie. De nadruk op technologie, markt en groei klopt dus niet. Integendeel, het blijkt dat welzijn correleert met gelijkheid, gelijke verdeling en zeggenschap over de inrichting van de samenleving. Katrina was dus geen ecologische ramp; er was geen gebrek aan techniek of welvaart. Het was een sociale ramp of beter gezegd een institutionele ramp, waarbij mensen hun lot niet in eigen hand konden nemen. De sleutel is volgens Van Bavel gelegen in balans: macht en tegenmacht. Vakbonden, coöperaties, waterschappen en Drentse dorpen met hun gemene gronden zijn daarvan goede voorbeelden.
De uitdaging is nu de ervaringen uit de geschiedenis te gebruiken bij het ontwerpen van instituties op wereldschaal. Dat kwam aan bod in de volgende lezing, van prof. dr. Henk Kummeling (decaan Recht, UU) en prof. dr. Mark Bovens (Bestuurskunde). De noodzaak om input uit verschillende disciplines te combineren deed Van Bavel het initiatief nemen tot de oprichting van het Kenniscentrum voor Instituties van de Open Samenleving aan de Universiteit Utrecht, waar ook Kummeling en Bovens aan verbonden zijn. Hoe kan een duurzame samenleving eruit zien? Ze bespreken de rol van de staat in een globaliserende wereld. Heeft de nationale overheid geen rol in duurzaamheid? Vraagstukken op het gebied van financiële, ecologische en sociale duurzaamheid zijn zeer complex. Hoe organiseer je zeggenschap op wereldniveau? En kan iedereen wel over deze ingewikkelde materie meepraten?
Kijk de lezing terug.