Spiegeltje, spiegeltje
Dierproeven zijn regelmatig nodig om de effectiviteit van medicijnen te testen. In het geval van kankeronderzoek zijn muizen geschikt, omdat ze op veel manieren vergelijkbaar zijn met mensen, vertelt Marieke van de Ven van het NKI in het NRC. “We zien bij muizen die medicijnen krijgen vaak exact dezelfde bijwerkingen als bij de patiënten in de kliniek. (…) Onder de microscoop is ook niet te onderscheiden of je naar een plakje weefsel van een muis of van een mens kijkt.” Dit is een belangrijk aspect van dierproevenonderzoek, vertelde proefdierwetenschapper prof. Merel Ritskes-Hoitinga al tijdens de avond ‘Over muizen en mannen’. Ze benadrukt dat er bij proefdieronderzoek met twee belangrijke factoren rekening moet worden gehouden: het welzijn van de proefdieren en de vertaalbaarheid van het onderzoek naar mensen.
Vooral bij die tweede factor schiet het onderzoek wel eens tekort. Ritskes-Hoitinga: “Met de getallen die we uit de literatuur kennen, weten we dat dierproeven geen hoge voorspellende waarde heeft voor de effectiviteit van geneesmiddelen voor de mens.” Als voorbeeld noemt ze een onderzoek naar dierproeven bij MS en hersenbloedingen, waaruit blijkt dat maar 4 van de 1000 dierproefresultaten ook effect hebben bij mensen. Het kan natuurlijk gebeuren dat een onderzoeksresultaat tegenvalt, maar gebrekkige vertaalbaarheid heeft niet altijd alleen te maken met het verschil tussen mensen en proefdieren. Ook verschillen in de behandelmethode zijn belangrijk. Het komt nog wel eens voor dat de manier van toedienen en de toedieningstijden van medicijnen bij mensen anders verlopen dan in de dierproeven, legt Ritskes-Hoitinga uit. Maar: als je dierproefonderzoek doet met menselijk welzijn als doel, is de vertaalbaarheid naar mensen wel ontzettend belangrijk. Er moet dus alles aan gedaan worden om dierproefonderzoek effectief te maken.
Gelukkig wordt er al veel gedaan om de huidige stand van zaken met dierproeven te verbeteren. Dierproeven met cosmetica zijn al sinds 2013 verboden in Europa, en de procedures om toestemming te krijgen voor dierproeven zijn lang en vragen om goede verantwoording. Daarnaast worden dierproeven efficiënter en effectiever gemaakt, zodat er minder dieren nodig zijn per onderzoek. Dat doen ze bijvoorbeeld door CRISPR-Cas-techniek te gebruiken, waarmee ze kleine aanpassingen kunnen maken in genetisch materiaal. Zo hoeven er minder muizen met specifieke genetische kenmerken gefokt te worden. Ook apparatuur als de mini-MRI zorgen ervoor dat er minder proefdieren nodig zijn; dieren hoeven niet langer opengesneden te worden om bijvoorbeeld de grootte van een tumor te bekijken. Zo kan er met één muis de gehele ontwikkeling van een tumor onderzocht worden. Daarnaast pleit Ritskes-Hoitinga ervoor dat er meer systematische reviews plaatsvinden van eerder uitgevoerde dierproeven: “Zo kun je beter bepalen of een dierproef effectief en goed vertaalbaar is naar de mens.” Dat zorgt dan weer voor een betere opzet van nieuwe experimenten.
Meer weten over hoe dierproeven werken, en hoe de vertaalbaarheid naar mensen in elkaar steekt? Kijk dan hier de lezing van Merel Ritskes-Hoitinga terug.