Dát is nou evolutie!
“It is not the strongest of the species that survives, not the most intelligent that survives. It is the one that is the most adaptable to change.” – Charles Darwin.
Darwin's evolutietheorie is elegant: een relatief simpele theorie die veel verklaart. Giraffen kunnen blaadjes eten van de acacia’s op de Afrikaanse savanne, omdat hun nekken succesvol zijn aangepast aan de omgeving. De kikkers die het beste opgaan in de achtergrond, hebben de kleinste kans om de prooi van een roofvogel te worden. Kortom: overleving is voorbehouden aan de soorten die in genetisch opzicht het beste zijn aangepast aan hun omgeving.
De evolutietheorie wordt echter niet alleen gebruikt om biologische, maar ook sociologische fenomenen te verklaren. Volgens filosoof dr. Jeroen Hopster (Universiteit van Twente en Universiteit van Graz) is het verleidelijk om met Darwin’s werk de menselijke natuur te duiden. Men waagt zich er regelmatig aan, in het verleden, in het heden en ongetwijfeld ook in de toekomst. Maar het is glad ijs, want hoe kan evolutie de wirwar van politieke voorkeuren, normen, waarden, humor, geweld of bijvoorbeeld de menselijke moraal verklaren? Het is de paradox van de evolutietheorie: enerzijds is het een van de meest gevierde theorieën in de wetenschap, maar anderzijds een van de meest verguisde theorieën over de samenleving. Is dit terecht?
Survival of the fittest
Darwin leeft, werkt en schrijft in een tijd waarin de socioloog Herbert Spencer de beroemde term ‘survival of the fittest’ bedenkt. Darwin neemt de term uiteindelijk over in een herziene versie van zijn werk ‘The origin of species’. Maar de wetenschappers houden er totaal andere ideeën op na wie of wat de 'fittest’ is. In tegenstelling tot Darwin, koppelt Spencer een morele plicht aan evolutie. In zijn boekje komt de meest beschaafde en geletterde cultuur als geëvolueerde winnaar uit de bus, en daarom is evolutie gewenst en nodig. Spencer luidt met dit idee “sociaal-darwinisme” in, een stroming die meer te maken heeft met zijn eigen ideeën dan met die van Darwin.
Het sociaal-darwinisme was erg populair aan het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. De theoretische opvattingen van de sociaal-darwinisten werden gebruikt om een kapitalistische maatschappij zonder solidariteit met de zwakkeren te vergoeilijken. Rassentheorieën en eugenetica namen een prominente plaats in. In de extreme vorm zien we sociaal-darwinistische ideeën terugkomen in Nazi-Duitsland. “De manier waarop Darwinisme ideologisch is ingezet berust op een morele dwaling”, aldus Hopster.
Verklaren maar niet rechtvaardigen
De belangrijkste denkfout in het sociaal-darwinisme, stelt Hopster, is dat we evolutie vanuit moreel oogpunt móeten nastreven. De natuur geeft ons feiten, maar vertelt niet wat we moeten doen. Neem plofkippen. Deze kippen in de bio-industrie reproduceren zich bijzonder snel en hebben in dat opzicht een hoge fitness. Maar leven ze moreel nastreefwaardige levens, opgehokt en doorgefokt? Niet bepaald. Verklaren is dus niet hetzelfde als rechtvaardigen.
Maar dat betekent niet dat de evolutietheorie ons niks leert over samenleven. De evolutietheorie verklaart biologische aanpassing en menselijk gedrag heeft evengoed wortels in de biologie. Daarom is het geen vergezocht idee om de theorie op bepaalde aspecten van het menselijk samenleven te plakken, neem bijvoorbeeld moraliteit. Volgens Darwin zijn alle intelligente dieren in staat om moraliteit te ontwikkelen. Dat gebeurt soort-specifiek: de menselijke moraal verschilt bijvoorbeeld van bijen. Mensen werken goed samen binnen hun eigen sociale kring, maar zijn soms wantrouwend naar vreemden. Volgens Darwin is dat evolutionair bepaald. Het helpt ons te overleven. Onze morele normen en waarden bouwen daar op voort.
Leren samenleven met de lessen van Darwin
Helpt Darwin's theorie ons om de samenleving te begrijpen? Hopster vindt van wel. Volgens hem leren we lessen uit het verleden. Daaruit blijkt dat de theorie van Darwin gevoelig is voor ideologische misvattingen. Voorbeelden daarvan zijn het sociaal-darwinisme van Spencer, of de duistere experimenten in de tweede wereldoorlog. Maar, zo stelt Hopster, Darwin's ideeën zijn ook toepasbaar op uitdagingen in het heden.
Een kleine terugblik maakt dat duidelijk. De hersenen van mensen evolueerden grotendeels in de tijd van jagers- en verzamelaars. We maakten ons druk om acute dreigingen in onze directe leefomgeving, zoals giftige besjes en hevige onweersbuien. Mensen gaan daarom minder goed met abstracte en wereldwijde problemen om. Hoe bieden we bijvoorbeeld het hoofd aan een van de grootste uitdagingen van onze tijd: de klimaatcrisis? Dat is inderdaad een grote uitdaging, geeft Hopster toe. Maar dat mensen niet evolueerden onder de juiste tijdsdruk is geen absolute beperking, voegt hij daaraan toe. We moeten extra aandacht geven aan onze zwaktes en deze overwinnen. “Menselijke evolutie gebruiken als argument dat er niks meer te redden valt, daarvoor lijkt het me niet sterk genoeg.”