Wat is kansengelijkheid? In het Nederlands hebben we er één woord voor, terwijl er toch een belangrijk onderscheid in te maken valt. Dat wordt duidelijk met de Engelse termen equity en equality. Equality kun je begrijpen als het creëren van dezelfde startpositie voor iedereen, ongeacht wie je bent en waar je vandaan komt. Equity, daarentegen, is het besef dat we geen gelijke startposities hebben, waardoor we verschillende vormen van hulp nodig hebben om kansengelijkheid te bereiken. Hoewel equality nastrevenswaardig in de oren klinkt, is het equity dat dus uiteindelijk leidt tot gelijke kansen.
Als equality op studenten wordt toegepast, betekent het dat iedereen met een VWO of HBO diploma kan studeren aan de universiteit. Maar dat iedereen die toegang heeft, wil nog niet zeggen dat iedereen gelijke kansen heeft. Tijdens mijn gesprekken met eerstegeneratiestudenten kwam ik erachter dat hun achtergrond en behoeftes logischerwijs ontzettend verschillend zijn, net zoals alle studenten op de universiteit. Als equity als uitgangspunt wordt genomen voor kansengelijkheid op de universiteit, hoe hou je dan rekening met alle verschillende behoeftes?
Kansengelijkheid is… niet altijd meetbaar
Of je nou de documentaire Klassen kijkt of een willekeurig beleidsstuk openslaat van een onderwijsinstelling, vrijwel iedereen lijkt te begrijpen dat kansengelijkheid geen gemakkelijk thema is. Om er vat op te krijgen, maken we het meetbaar. Zo wordt studie-uitval gemeten, schoolprestaties gemeten, en wordt de verhouding gemeten tussen praktisch en academisch geschoolden in de samenleving. Wie komt waar terecht? En wat zegt dat over de je kans om het niveau te bereiken dat bij je past? Cijfers schetsen een algemeen beeld van kansengelijkheid in de samenleving, het maakt het tastbaar. En dat is nodig om bijvoorbeeld passend beleid te ontwikkelen.
Maar als iets me duidelijk is geworden uit de gesprekken die ik voerde met eerstegeneratiestudenten, is dat kansengelijkheid ook een niet-meetbare en gevoelsmatige kant heeft. Zo vertelde Lotte in het blog ‘gevoel van ontmaskering hangt boven de eerstegeneratiestudent’ over haar bedriegerssyndroom – het gevoel door de mand te vallen op de universiteit, omdat ze denkt tekort te schieten in bepaalde capaciteiten. Op zijn beurt vertelde Daan in het blog ‘wie eerstegeneratiestudent zegt, moet ook veerkracht zeggen’ over het gevoel zich niet te kunnen herkennen in zijn medestudenten, omdat hij uit zo’n ander milieu komt. Gevoelens van faalangst en eenzaamheid komen vaker voor bij eerstegeneratiestudenten. Dat zorgt ook voor een ongelijke startpositie, want het beïnvloedt de kans jezelf te ontplooien op de universiteit. Hoe neem je deze niet-tastbare verschillen mee in het streven naar kansengelijkheid?
Wie de eerstegeneratiestudent is, is een vraag zonder antwoord. Dat is als vragen wie de student is.
Kansengelijkheid is… de juiste vragen stellen
“De onderwijsinstelling moet ervoor zorgen dat er een klimaat heerst waarin is plek is voor álle studenten”, zegt pedagoge Gusta Tavecchio in een artikel van de Groene Amsterdammer, waarin ze ingaat op de vraag hoe onderwijsinstellingen eerstegeneratiestudenten tegemoet kunnen komen. Zoals beschreven in het blog ‘je thuis voelen op de universiteit is geen vanzelfsprekendheid’, is een thuisgevoel op de campus niet voor alle eerstegeneratiestudenten vanzelfsprekend. Om equity te bereiken, is het nodig dat de verschillende verhalen van eerstegeneratiestudenten worden gehoord. Hun verhalen zijn belangrijk om een antwoord te vinden op de vraag hoe een gelijkwaardige universiteitscultuur kan worden gecreëerd, waarin iedereen zich thuis voelt.
Daar komen we achter door ze te vragen naar hun worstelingen, maar juist ook naar hoe ze daarmee zijn omgegaan. In het blog ‘wie eerstegeneratiestudent zegt, moet ook veerkracht zeggen’ beschreef ik dat de ervaringen van eerstegeneratiestudenten vaak ook succesverhalen zijn. Zo dacht Daan bijvoorbeeld veel na over de vraag waarom hij zich zowel in zijn oude milieu als aan de universiteit niet op zijn plek voelde. Hij ontwikkelde daardoor ook een scherpe en reflectieve blik op het universiteitsklimaat zelf, en waarom dat niet voor alle eerstegeneratiestudenten een verwelkomend klimaat is. Beide elementen van worsteling en succes moeten worden bevraagd om zicht te krijgen op wat kansengelijkheid betekent voor Daan – en met hem vele andere eerstegeneratiestudenten.
Kansengelijkheid is… ruimte maken
Wie is dan de eerstegeneratiestudent? Het is een vraag die zich continu bleef herhalen in mijn hoofd gedurende dit stageproject. Selfmade, 2-0 achterstand, échte strebers: continu worden dit soort tot de verbeelding sprekende termen gebruikt om de eerstegeneratiestudent te beschrijven. Zagen zij zichzelf daarin ook terug? Hoe dachten ze zelf over de kansen(on-)gelijkheid die hun positie als eerstegeneratiestudent met zich meebracht?
Na vijf diepte-interviews te hebben afgenomen, heb ik geen antwoord op mijn vragen. De vijf gesprekken liepen – zoals eigenlijk ook wel te verwachten was - enorm uiteen. Wie de eerstegeneratiestudent is, is een vraag zonder antwoord. Dat is als vragen wie de student is. Hetzelfde geldt voor kansengelijkheid: een term die per student zo verschillend kan worden ingevuld, dat het lastig is om het onder één definitie te scharen. Toch is juist het luisteren naar die verschillende verhalen het begin van hoe we op de universiteit ruimte kunnen maken voor álle studenten. Om een universiteit te creëren waar initiatieven zoals Opmaat en U-talent UP, hoewel mooi en noodzakelijk, overbodig worden. En dat gebeurt pas wanneer een thuisgevoel voor alle universiteitsstudenten vanzelfsprekend is.