Gevoel van ontmaskering hangt boven de eerstegeneratiestudent

Dat de overgang naar de universiteit groot kan zijn, weten veel studenten uit ervaring. Voor eerstegeneratiestudenten gaat dat gevoel vaak gepaard met het idee dat ze door de mand gaan vallen. Waar zegt dat over gelijke kansen op de universiteit?
Leestijd 3 minuten — Do 17 december 2020

Wie ben ik dat ik op de universiteit mag zijn? De ene student stelt deze vraag zichzelf nooit, voor de ander is het dagelijkse kost. Je thuis voelen op de universiteit is voor veel eerstegeneratiestudenten namelijk niet vanzelfsprekend. En dat terwijl een gevoel van behoren belangrijk is voor studiesucces. “Alleen naar studieresultaten kijken is een beperkte benadering om studiesucces te meten”, zegt Damy Baumhoër daarover in een podcast van de Groene Amsterdammer. Want, zoals beschreven in het eerste blog, houdt kansengelijkheid meer in dan alleen de kans om te studeren. Het gaat ook om de kans jezelf te ontplooien op de universiteit, en daardoor succesvol je studie te doorlopen.

Eerstegeneratiestudenten kunnen hobbels ervaren die op gespannen voet staan met die kans. Denk aan faalangst, en je niet thuis voelen op de universiteit. Door hun verhalen te horen, krijgen we inzicht in kansengelijkheid op de universiteit. Want maakt het uit of je ouders hebben gestudeerd voor de kansen die je krijgt aangereikt tijdens je studie? En wat hebben eerstegeneratiestudenten daar zelf over te zeggen?

Eerstegeneratiestudenten ontdekken vrijwel alles zelf

Als ze je maar niet ontmaskeren

“Een dezer dagen komen ze erachter dat ik het niet kan.” Deze gedachte speelt vaak door het hoofd van Lotte*. Ze is een eerstegeneratiestudent, en zit inmiddels in haar derde studiejaar aan de Universiteit Utrecht. Vaak heeft ze het gevoel “betrapt” te gaan worden, dat iemand erachter komt dat ze eigenlijk niet op de universiteit hoort. Wanneer haar medestudenten na college samen koffie halen of de universiteitsbibliotheek induiken, gaat Lotte liever naar huis. Ze kan haar studievereniging wel opzoeken, maar ze hoort ze al praten: “ik doe deze stage, ik schrijf dit artikel voor dat blad”. Het zet haar onder druk, ook al weet ze goed dat haar medestudenten het niet expres doen. Thuis is haar computerscherm het enige tastbare stukje van de universiteit dat overblijft, waar ze in rust haar colleges kan voorbereiden.

De angst om door de mand te vallen is niet voorbehouden aan Lotte alleen. In de literatuur over eerstegeneratiestudenten wordt dit het ‘bedriegerssyndroom’ (impostor syndrome) genoemd. Pedagoog Mick Matthys, gepromoveerd op de sociale problematiek van eerstegeneratiestudenten, beschrijft het in zijn proefschrift ‘Doorzetters’. “Het bedriegerssyndroom gaat gepaard met een gevoel op eieren te moeten lopen en toneel te moeten spelen.” Volgens Matthys komt dit doordat de eerstegeneratiestudent een overdreven inschatting maakt van de sociale gedragsregels waaraan ze moeten voldoen, of hoe intelligent ze moeten zijn om een plekje te verdienen op de universiteit. Ze hebben het idee dat ze extra hard hun best moeten doen om “mee” te komen met andere studenten.

Bantersnaps / Unsplash.com

Zinken of zwemmen

Lotte haalt goede cijfers voor haar vakken. Er is niks praktisch waaruit blijkt dat ze het niet kan, of niet op de universiteit zou mogen zitten. Dat geldt voor veel eerstegeneratiestudenten: studiesucces in de vorm van goede cijfers zijn vaak niet het probleem. Maar de angst om door de mand te vallen, kan wel zorgen voor hardnekkige stress, een lager zelfbeeld en soms ook faalangst. Waar heeft dat mee te maken? Lotte, die een breder netwerk heeft van eerstegeneratiestudenten, wijst erop dat eerstegeneratiestudenten vaak denken dat ze niet op alle vlakken evengoed meekomen als de “gemiddelde” student op de universiteit. Studenten uit een gestudeerd nest, lijken vaak al een stuk wegwijzer te zijn in de geschreven en ongeschreven regels die bij de universiteitscultuur horen. Ze horen erover van hun ouders, of hebben de universiteit al eens bezocht voor de aanvang van hun studie.

Eerstegeneratiestudenten ontdekken vrijwel alles zelf. Ze kunnen met hun vragen over het universiteitsleven minder goed terecht bij hun ouders, voor wie de universiteit een onbekende wereld is. En dat terwijl de overgang naar de universiteit best groot kan zijn. “De universiteit voelde anders, serieus. Als je geen conceptie van die wereld hebt, kan dat best een cultuurshock zijn. Iedereen leek zo streberig en slim en volwassen, die afslag had ik even gemist voor mijn gevoel”, vertelt Lotte. De combinatie van jezelf niet direct herkennen in de studenten om je heen, en zelfstandig erachter komen hoe dat uitgebreide instituut in elkaar zit, kan zorgen voor onzekerheid. Hoor je er wel thuis? En dat kan uitmonden in de drang jezelf extra te bewijzen, en geen steken te laten vallen.

William Iven / Unsplash.com

Een bolwerk van nieuwe ideeën

De universiteitscultuur symboliseert voor elke eerstegeneratiestudent andere waarden: de kans op een goede toekomst, een bolwerk van nieuwe, intellectuele ideeën, een wat imponerend instituut met veel ongeschreven gedragsregels. De zwaarte die aan de universiteit en academisch opgeleid zijn hangt, verschilt per eerstegeneratiestudent. Uit mijn gesprekken met eerstegeneratiestudenten, komt naar voren dat ze wel een ander idee gemeen hebben: de universiteit is een instituut waar jíj je naar moet schikken, niet andersom. En dat legt een druk op, die per eerstegeneratiestudent verschilt. Hoe gaan ze om met hun ervaringen als onderwijspionier? Daar schrijf ik meer over in mijn volgende blog.

*naam van de geïnterviewde is gefingeerd