Wat te doen met het D-woord?

Iedere fatsoenlijke organisatie heeft tegenwoordig een diversiteitsbeleid. Maar waar diversiteit precies voor staat, blijft vaak onhelder. En dat komt de maatschappelijke discussie niet ten goede, vindt programmamaker Laura Mol.
Leestijd 3 minuten — Do 4 juli 2019

Laat ik maar met de deur in huis vallen: het gaat niet goed met de diversiteit. Ik bedoel niet de ecologische variant, daar gaat het al helemáál niet goed mee. Nee, ik heb het hier over diversiteit op de werkvloer. Universiteiten, mediaredacties, politieke partijen, ICT-bedrijven en kunstinstellingen: ze zijn geen goede afspiegeling van de samenleving. Stapels rapporten zijn er al over geschreven, krantencolumns worden ermee gevuld. Diversiteit is een modewoord geworden.

Onze eigen universiteit gaat er ook in mee. In navolging van de Universiteit van Amsterdam kregen we een heuse taskforce diversiteit. Volgens de website is het een ‘universiteitsbrede commissie, die de discussie over diversiteit moet aanjagen, het diversiteitsbeleid moet stimuleren en initiatieven moet ondersteunen’. Juist, ja. Of het al tot beleid is gekomen, weet ik niet, maar de discussie is in ieder geval aangezwengeld.

Zo organiseerde de taskforce een ‘middag op de hei’ en stond ook de Onderwijsparade in het teken van ‘diversiteit’. Tijdens een van de panels die dag schoof ik zelf aan om te vertellen hoe wij bij Studium Generale met de kwestie omgaan.

Ik zet het woord toch even tussen aanhalingstekens, want zoals het veel modewoorden vergaat: hoe meer mensen ermee aan de haal gaan, hoe onduidelijker het wordt waar we het nou eigenlijk over hebben. Op de website van de Taskforce Diversiteit kan ik zo snel geen definitie van diversiteit vinden. Welke discussie moet er dan precies worden aangezwengeld? Als je zegt dat veel instanties geen goede afspiegeling zijn van de maatschappij, betekent dat dan dat ze ‘te wit’ zijn of ‘te mannelijk’? Is er te weinig plek voor mensen met handicap? 

Ondanks mijn bedenkingen, deed ik er tijdens het panel ook aan mee. “Ik wil graag dat ons publiek een afspiegeling is van de samenleving,” hoor ik mezelf zeggen. Maar terwijl de woorden uit mijn mond komen, beginnen de radartjes in mijn hoofd al te ratelen. Is dat wel haalbaar? En hoe ver wil je dat dan doorvoeren? Ons publiek is altijd hoger opgeleid en overwegend wit. Wat dat betreft zijn ze een afspiegeling van de universiteit. Maar ja, diezelfde universiteit was te wit, bleek uit een rapport van de UU-taskforce diversiteit.

Geograaf en zelfstandig onderzoeker Josse de Voogd plaatste onlangs in een essay kritische kanttekeningen bij de manier waarop diversiteit, of juist het gebrek eraan, gemeten wordt. Het percentage studenten met een niet-westerse migratieachtergrond aan universiteiten wordt afgezet tegen de bevolking van de steden waarin die universiteiten zijn gevestigd. Hieruit volgt een dramatisch beeld, want steden zijn veel gekleurder dan de rest van het land. Maar, stelt De Voogd, ruim 80% van de Nederlandse bevolking woont niet in een universiteitsstad. De bevolkingssamenstelling in universiteitssteden is dus geen relevante maat om diversiteit te meten.

Diversiteit gaat dus niet alleen over afspiegeling. Al houden we bij Studium Generale sterk in de gaten of we niet meer mannelijke sprekers hebben dan vrouwen. Maar de echte diversiteit zit ‘m in de onderwerpen die we aansnijden en de mensen die we uitnodigen. Als we het over duurzaamheid (nog zo’n vage term) hebben, gaan we op zoek naar nieuwe invalshoeken. Een verhaal als dat van bestuurskundige Shivant Jhagroe (LEI), bijvoorbeeld, die stelt dat het huidige duurzaamheidsbeleid niet radicaal genoeg is. Hij zet zich af tegen groene initiatieven die bestaande ongelijkheid in stand houden, zoals het subsidiëren van Tesla’s, of het aanprijzen van zonnepanelen die gemaakt zijn van grondstoffen uit conflictgebieden. Echte duurzaamheid is inclusief en rechtvaardig, stelt hij terecht. Dit soort nieuwe perspectieven en onderbelichte invalshoeken zijn ook onderdeel van een diverser beleid.

Het maakt het er allemaal niet makkelijker op. Hoe kunnen we ooit een goed debat over diversiteit voeren als iedereen er een andere invulling aan geeft? Het leidde onlangs nog tot verwarring tijdens een hoorzitting in de Tweede Kamer over ‘verscheidenheid en diversiteit in de wetenschap’. De panelleden zaten overduidelijk niet op één lijn. De een wilde het over de verscheidenheid aan ideeën hebben, de ander over demografische diversiteit aan de universiteit. Organisatiepsycholoog Carsten de Dreu (LEI) was het een beetje beu en zei: “Kunt u mij vertellen wat nu eigenlijk de vraag of het probleem is dat vandaag voorligt? Want dat is mij volstrekt onduidelijk.”

Ik kan me De Dreu’s verwarring goed voorstellen. Als we een goed gesprek over diversiteit willen voeren, moeten we eerst weten waar we het eigenlijk over hebben. Wat dat betreft is de situatie eigenlijk niet veel anders dan bij de ecologische diversiteit. Of zoals bioloog Edwin Pos (UU) zich onlangs op ons podium afvroeg: hoe kunnen we biodiversiteit beschermen en stimuleren als we haar niet goed begrijpen?