Sartres existentialisme: over denken en voelen

Sartre is geen nihilist. Integendeel. Hij wil mensen juist aansturen tot engagement en reflectie. Waarom schreef hij dan literaire werken waarin die twee elementen afwezig waren?
Leestijd 3 minuten — Wo 11 januari 2017
Filosofisch Café

De personages die Jean-Paul Sartre opvoert in zijn romans zijn geen helden. Ze kleineren anderen of laten zich door hen kleineren. Ze zijn waanzinnig, hebben moordneigingen of gaan vreemd. Als lezer ben je blij dat je niet in de schoenen van de personages staat. Sartre zet in zijn boeken nare werelden neer, maar dat is niet om de wereld moraal failliet te verklaren volgens literatuurwetenschapper dr. Hans van Stralen (UU). Hij vertelt tijdens het Filosofisch Café over existentialisme in de roman, en over de verhouding tussen Sartre, literatuur en filosofie.

Vrijheid en de kwade trouw

Het existentialisme, waar Sartre een van de belangrijkste aanhangers van was, stelt dat het bestaan (de existentie) van de mens voorafgaat aan het wezen (de essentie) van de mens. Het wezen komt tot stand door de keuzes die je maakt. In het maken van die keuzes, kun je jezelf bepalen. Die zelfbepaling is volgens Sartre waar vrijheid kan bestaan. Inderdaad, over sommige dingen heb je niks te zeggen. Of je rijke of arme ouders hebt, man of vrouw bent, blind of geen benen hebt. Maar je kan altijd reflecteren over je situatie, boven jezelf uitstijgen en kiezen hoe je hiermee omgaat.

In Sartres romans weigeren de personages vaak te reflecteren op hun situatie en zichzelf voor hun keuzes verantwoordelijk te houden. Zo sluit de protagonist Lucien in het verhaal 'L'enfance d'un chef' zich aan bij een fascistische, racistische beweging in het geloof voor deze rol voorbestemd te zijn. Hij laat zich leiden door zijn omgeving en schuift zo de verantwoordelijkheid van zich af. Het is het tegengestelde van vrij handelen, iets wat Sartre 'la mauvaise foi' noemt, de kwade trouw. Puur zelfbedrog.

Sartre in graffiti

De reden dat Sartre romans schreef waarin mensen vaak te kwader trouw zijn, is dat hij geloofde dat ze de lezer tot beweging brengen. De romanvorm dwingt je je in te leven in de gedachtes en drijfveren van de personages. Laat je hen afkeurenswaardig gedrag vertonen, dan zet dit aan tot het tegenovergestelde: tot reflectie op je eigen doen en laten, tot bewuste keuzen en engagement. Het zijn negatieve prikkelingen die moeten leiden tot positief gedrag. Sartres romans zijn niet nihilistisch, maar juist moraliserend, stelt Van Stralen.

Met zijn literaire werk wil Sartre zijn filosofische opvattingen voelbaar maken. Van Stralen wijst op interviews met Sartre, waarin hij vaak zegt “J'ai voulu montrer…”, “Ik heb willen tonen dat…” In filosofische werken kun je je ideeën beschrijven en kenbaar maken, in literaire werken worden ze tastbaar. Volgens Van Stralen past Sartre met deze opvatting in een traditie van filosofen die geloven dat literatuur de mens beter maakt. Zowel de oude Aristoteles als de hedendaagse filosoof Martha Nussbaum delen deze mening. Bovendien bereik je met een roman een groter publiek, wat niet onbelangrijk is als je de wereld wil verbeteren.

Existentialisme leeft

Leeft het existentialisme nu nog? In Europa niet echt, stelt Van Stralen. Na de Tweede Wereldoorlog brokkelde het af. In de jaren '30 was de experimentele stroming in de kunst en literatuur door de nazi's de kop ingedrukt. Deze draad wilde men in de jaren '50 weer oppakken. Daar paste het existentialisme met haar moralistische toon niet bij. Sartre zelf keerde zich af van het existentialisme en wendde zich tot het Marxisme. Maar dood is het existentialisme niet. Het steekt de kop op in de postkoloniale literatuur. Men lijdde onder de kolonist en wil nu zichzelf bepalen. Postkoloniale schrijvers reflecteren op zichzelf en zijn geëngageerd. Ook hier wil de schrijver de lezer tot andere gedachten brengen.

Literatuur en filosofie hebben altijd dicht bij elkaar gelegen. Bij de existentialisten misschien wel het meest expliciet. Maar er blijven verschillen. Bij filosofie staat taal in dienst van de boodschap. Bij literatuur gaat het in eerste instantie om de taligheid zelf. Daarnaast proberen filosofen open plekken te vermijden, zaken concreet en zonder vaagheden vast te stellen. In literatuur gebeurt vaak het omgekeerde. Zaken worden opzettelijk niet uitgelegd, weggelaten of meerduidig opgeschreven. Het zijn deze verschillen waardoor de twee disciplines elkaar juist zo goed aanvullen. Waardoor ze inzichten tastbaar maken, en gevoel inzichtelijk.