Beter te vroeg dan te laat

Met dementie voorkomen moet je vroeg beginnen. De vraag is: hoe?
Leestijd 4 minuten — Do 10 september 2015
Als het maar gezond is

Bij een avond over dementie verwacht je geen zaal vol jonge mensen. De 50-plussers waren inderdaad in de meerderheid bij de lezing van neuroloog prof. dr. Geert Jan Biessels. Toch was zijn boodschap juist interessant voor twintigers, dertigers en veertigers. Want de meeste kans om het risico op dementie te verkleinen, lijk je te hebben als je er vroeg bij bent.

Dementie en Alzheimer zijn niet hetzelfde

Biessels onderzoekt de relatie tussen hersenvaten en cognitie, kort gezegd het vermogen om te denken, redeneren, onthouden en begrijpen. Zwakke of verstopte bloedvaten kunnen dementie veroorzaken, al dan niet in combinatie met de ziekte van Alzheimer. Alzheimer en dementie worden vaak als synoniemen gebruikt, maar zijn dat niet. Net als slechte bloedvaten is de ziekte van Alzheimer een van de mogelijke oorzaken van dementie. Bij Alzheimer ontstaan er kluwens van eiwitten in de hersenen. Dat kan op zich genoeg zijn om de bekende verschijnselen van dementie te veroorzaken: een haperende concentratie, gebrekkige oriëntatie, geheugenverlies. Soms krijgen mensen daar pas last van als ook hun bloedvaten minder goed werken. Pas als kenmerkende verschijnselen meetbaar zijn en ze iemand belemmeren in dagelijkse bezigheden als zelf opstaan, eten en aankleden, geeft een arts de diagnose 'dementie'.

Vroege voortekenen

Anders dan artsen zijn onderzoekers niet bezig met diagnoses, maar met het zichtbaar en meetbaar maken van de oorzaken van dementie. Daarbij gebruiken ze vaak MRI-scans van de hersenen van levende mensen. De laatste jaren hebben ze behoorlijke vorderingen gemaakt. Behulpzaam daarbij is het levensloopperspectief, wat zoveel wil zeggen als het vergelijken van groepen mensen van verschillende leeftijden en gedurende een langere periode. Onderzoekers vergelijken dan bijvoorbeeld de MRI-beelden van een groep mensen van 65 met die van een groep 85-jarigen. Of ze kijken of ze veranderingen kunnen zien in de hersenscans van een groep mensen die ze jaarlijks onderzoeken.

Wat blijkt? Soms waren er bij mensen die rond hun zestigste de diagnose dementie krijgen, al rond hun veertigste aanwijzingen te zien op een scan. Als die diagnose eenmaal is gesteld, is er eigenlijk weinig meer aan te doen. Zelfs als je met injecties alle eiwitkluwens wegkrijgt, blijven patiënten dement. Als je wilt onderzoeken of je het proces van dement worden kunt uitstellen of vertragen, moet je er daarom eerder bij zijn.

Beïnvloeden, maar niet voorkomen

Je kunt dan bijvoorbeeld onderzoeken of medicijnen het proces kunnen stoppen, of hoe veranderingen in eetgewoonten kunnen zorgen dat het proces vertraagt. Leefstijl, waaronder eten en bewegen, kan een risicofactor zijn of juist beschermen. Van te veel en te vet eten krijg je misschien wel een hoge bloeddruk of diabetes (en dat is niet goed voor je vaten), maar daardoor hoef je nog niet dement te worden. En door je hersenen regelmatig aan het werk te zetten met een lastige puzzel vergroot je misschien wel je hersenreserve, maar dat wil niet zeggen dat je niet gaat dementeren. Er is geen één-op-één relatie tussen leefstijl en dementie. Wel kun je de kans dat je dement wordt verkleinen. Maar wat je daarvoor dan moet doen of laten? Dat is lastig te zeggen, omdat het lastig te onderzoeken is. Biessels legt uit waarom.

Bananen of sudoku

Als je wilt onderzoeken of veel bananen eten het risico op dementie verkleint, kun je twee dingen doen: mensen observeren die wel of niet bananen eten, of een experiment opzetten waarbij je de ene groep wel bananen laat eten en de andere niet. Maar om het effect te kunnen bewijzen, zou je grote groepen mensen moet observeren over een langere periode, en zeker moeten weten dat je niet over het hoofd ziet dat bananeneters toevallig ook vaker sudoku's maken dan bananenhaters. En om in een experiment genoeg mensen te hebben die uiteindelijk dement worden, moet je heel veel mensen mee laten doen en zover krijgen dat ze veel bananen blijven eten. Iets wetenschappelijk bewijzen is niet zo makkelijk, zeker niet in de geneeskunde.

Had je het kunnen voorkomen?

in het jaar 2000 was het risico op dementie voor de gemiddelde 70-jarige 25% lager dan voor de gemiddelde leeftijdsgenoot in 1990. Het toenemende gebruik van medicijnen tegen hart- en vaatziekten lijkt daarbij een grote rol te spelen. Maar ja, als je daardoor ook langer blijft leven, word je op latere leeftijd misschien alsnog dement. Biessels is duidelijk: je kunt over iemand die dement is, nooit zeggen dat die het had kunnen voorkomen door gezonder te leven. Zo'n uitspraak is misschien wel hard te maken voor een grote groep, maar nooit voor een individu. Bovendien is de vraag wat gezond leven dan is. Walnoten eten? Vaker de trap nemen? Je leven lang blijven leren? Kwaad kan het allemaal niet, zegt Biessels, maar of het helpt?

Ziek zonder klachten?

Mensen die meedoen aan wetenschappelijk onderzoek naar mogelijkheden voor preventie worden experimenteel behandeld terwijl ze geen klachten hebben. Er wordt gezocht naar voorstadia van psychische stoornissen. Prof. dr. Trudy Dehue was hier kritisch over in de eerste lezing van deze reeks. Volgens haar is dit vooral in het belang van onderzoekers, artsen en farmaceutische bedrijven die behandelingen willen ontwikkelen, aanbieden en verkopen. En dan niet alleen aan patiënten, maar juist aan mensen die nog niet ziek zijn. Voor dementie is het zover nog niet, zegt Biessels. We moeten nu vooral zorgen dat er behandelingen komen die de individuele oorzaken van dementie aanpakken. En daar moet je niet te laat mee beginnen. Kijk de lezing 'Gezond leven tegen vergeten?'.