Tijdens de jaarlijkse Kunst- en Wetenschapslezing nam prof. dr. Paul Schnabel, Universiteitshoogleraar aan de UU, de Utrechtse caravaggisten onder de loep. Zij blijken een belangrijke schakel in de verspreiding van kust te zijn geweest.
Aan het begin van de zeventiende eeuw reisden drie Utrechtse schilders voor een studiereis naar Rome. Ze vonden er inspiratie uit onverwachte hoek. Het realistische, dramatische en vernieuwende werk van Michelangelo Merisi da Caravaggio maakte grote indruk op de drie kunstenaars. En dat terwijl ze eigenlijk braafjes de ruïnes uit de Romeinse oudheid zouden gaan bestuderen. De 'Utrechtse Caravaggisten' namen de opvallende stijlkenmerken van Caravaggio mee terug naar Utrecht en beïnvloedden daar Nederlands grootsten: Rembrandt van Rijn, Johannes Vermeer en Frans Hals. Het maakte van Utrecht een belangrijke schakel in de verspreiding van een nieuwe stijl.
Een studiereis naar Rome ondernemen werd in de zeventiende eeuw gezien als essentieel voor de opleiding van een kunstenaar. Hoewel het gevaarlijk en duur was, besloten de Utrechters Gerrit van Honthorst en Dirck van Baburen de tocht te maken. In Rome ontmoetten zij de Italiaanse bankier en kunstverzamelaar Vincenzo Giustiniani die hun beschermheer werd en hen verschillende opdrachten gaf. In de kunstcollectie van zijn familie bevonden zich veel kunstwerken van Caravaggio. Zo kwamen Van Honthorst en Van Baburen voor het eerst in contact met werk van Caravaggio. Ook Hendrick ter Brugghen reisde af naar Rome. Waarschijnlijk heeft hij Caravaggio niet ontmoet, maar is hij in eerste instantie vooral geïnspireerd door zijn navolger Orazio Gentileschi.
Wat we in het werk van de Utrechtse kunstenaars zien, zijn technieken en onderwerpen die duidelijk te verbinden zijn met het werk van Caravaggio. Zo werd Van Honthorst beïnvloed door het clair-obscur van Caravaggio. Het extreme licht-donkerspel in zijn De Koppelaarsteris hier een goed voorbeeld van. Het grote contrast tussen het vooraanzicht van de vrouw met (zeker voor die tijd) zeer opvallende buste en de donkere schaduwen op de rug van de andere figuren heeft een sterk dramatiserend effect. Het maakt de scene tegelijkertijd natuurlijk en daardoor realistisch van karakter. Van Baburen raakte vooral geïnteresseerd in de genrestukken met drinkers en muzikanten, zoals te zien in zijn Vrolijk gezelschap. Ter Brugghen was iets milder in het gebruik van de licht-donkercontrasten en ontwikkelde een voorkeur voor het schilderen van doodgewone mensen. Net als de caravaggisten beeldde hij graag muzikanten af vanaf de middel.
Het was een schokkende schilderstijl: obsceen en te realistisch. Thema's als drinkende mensen, bordeelscènes en muzikanten konden behoorlijk shockerend overkomen in die tijd. De Utrechtse Caravaggisten wilden de wereld namelijk niet mooier schilderen dan ze was, een middel dat veel kunstenaars in de geschiedenis wel toepasten. Daarmee braken Caravaggio en zijn Utrechtse volgelingen met de kunst die men gewend was. Ook al schokten zij het publiek met hun kunststijl, het viel tegelijkertijd ook in de smaak en Rembrandt van Rijn, Frans Hals en Johannes Vermeer namen een deel van hun stijlkenmerken over. Bij Rembrandt is dit te zien aan het gebruik van zijn licht- en donkercontrasten, dramatiek en het sterke realisme in zijn werken, zoals in Susanna en de ouderlingen. Frans Hals schilderde graag genrestukken, muzikanten, spelers en drinkers die vaak als halffiguren werden afgebeeld, zoals zijn Luitspeler. En ook Vermeer nam het kleurgebruik en enkele onderwerpen van de Utrechtse groep kunstenaars over, zoals te zien in zijn versie van De Koppelaarster.
Inmiddels hebben de werken van Van Baburen, Van Honthorst en ter Brugghen hun weg gevonden naar tentoonstellingen en musea over de hele wereld, om nog maar niet te spreken over de werken Rembrandt, Hals en Vermeer. Ze maakten van Utrecht een knooppunt van kunst en cultuur. Wil je meer van hun werken zien dan kun je gelukkig ook gewoon in Utrecht terecht. In het Centraal Museum kun je jezelf laten inspireren. Of ontdek de belangrijkste werken samen met prof. Paul Schnabel en kijk de lezing in zijn geheel terug.
Dit artikel verscheen ook als bijdrage in het Studium Generale Magazine.