Lachen en huilen
We lachen graag en veel op een dag, maar staan er vaak niet bij stil. De een lacht net iets meer dan de ander, maar over het algemeen doen we het graag. Niet iedereen vindt dezelfde dingen grappig, vandaar dat iedereen zijn 'eigen' humor heeft. Humor verschilt sterk van groep tot groep en van cultuur tot cultuur. In de zesde lezing in de serie 'Lachen en huilen' bekeek prof. dr. Giselinde Kuipers (Cultuursocioloog UvA) humor vanuit een sociologisch perspectief en vond verschillen tussen humor van hoger en lager opgeleiden en tussen mannen en vrouwen. Maar voordat we dat onderscheid kunnen maken, hoe wordt humor eigenlijk gevormd?
Lachen is…
Lachen is volgens prof. Kuipers één van de meest veelzijdige of dubbelhartige signalen van de mens. Om te beginnen is lachen een vorm van sociaal gedrag. Men doet en deelt het graag met elkaar. Het is niet voor niets dat mensen altijd 'harder' lachen in aanwezigheid van anderen. Lachen is essentieel voor elke sociale relatie. Wanneer mensen eenzelfde soort humor delen, is de afstand tussen hen over het algemeen niet groot. Kuipers laat de term 'besmettelijk' dan ook niet voor niets vallen als ze het over lachen heeft. Je lacht namelijk snel met een ander mee. In die zin is lachen verbindend, maar kan lachen kan ook mensen buitensluiten. Over het algemeen geeft lachen, volgens Kuipers, het sterkste signaal af om mensen met elkaar te verbinden.
Wat doet lachen?
Lachen is een paradoxale vorm van communicatie; lachen kan mensen tenslotte insluiten, maar ook uitsluiten. Daarnaast kan lachen leidinggeven, hiërarchie bepalen of juist gelijk maken en bezit het de mogelijkheid je dominant op te stellen. Denk bijvoorbeeld aan een cabaretier, die een hele zaal naar zijn hand kan zetten wanneer zijn publiek om hem lacht. Een essentieel punt van lachen is dan ook dat het kan lukken of mislukken. Een lach, waar volgens Kuipers, al deze aspecten in zijn verworven is de lach van premier Rutte. Zijn lach bezit superioriteit, kan in of uitsluiten, kan een verbindend gevoel veroorzaken of juist minachting uitstralen. Lachen leent zich door zijn ambivalentie goed om zaken te benadrukken of juist uit te drukken. Daarbij kan lachen een andere wereld creëren. Wanneer we lachen, draaien we de wereld om: de wereld wordt op zo'n moment niet serieus genomen. Door te lachen kan men dus een bepaalde afstand nemen en relativeren.
Goede humor, slechte smaak in een notendop
In haar proefschrift Goede humor, slechte smaak (1995) onderzocht prof. Kuipers waarom men de behoefte voelt zijn lach met anderen te moeten delen. Door haar onderzoek vond ze een reeks sociale verschillen van humor. Zo was er een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen te zien. Mannen houden van harde grappen en vrouwen gaven de voorkeur aan grapjes over zichzelf, zelfspot. Ook zag Kuipers een zekere arbeidsverdeling in het sekseverschil. Vaak vertellen de mannen de grap, waarop de vrouwen op hun beurt hierom lachen. Ook het leeftijdsverschil speelde een rol. Zo houden jongeren meer van snelle, harde en grensoverschrijdende humor dan ouderen. Hierdoor concludeerde Kuipers dat je de humor behoudt waarmee je bent opgegroeid. Het grootste verschil zag Kuipers echter in het verband tussen humor en klasse. Zij constateerde een groot verschil tussen mensen met een universitaire opleiding en mensen die niet gestudeerd hadden. Deze kloof valt volgens Kuipers te wijten aan de losstaande werelden, die kloof is volgens haar te groot. Voor laagopgeleiden gold een goede mop of streek als de norm voor goede humor. Sociale interactie speelde daarbij een grote rol. Voor hoogopgeleiden zit gevoel voor humor in je hoofd. Opmerkingen die ad rem zijn, gelden voor deze groep als norm voor goede humor. Kuipers benadrukt in haar proefschrift dat gevoel voor humor heel persoonlijk is, maar wel samenhangt met de sociale klasse waarin iemand zich begeeft.
Lachen kun je leren
Naar de mening van prof. Kuipers vergt het mentale trucages om grappen te kunnen doorgronden. Denk alleen al aan dubbelzinnige grappen, als: 'Komt er een vis bij de dokter, zegt de dokter: "Oh, ik zie het al: uit de kom."' Humor moet zich door dergelijke ambivalentie ontwikkelen. Bij kinderen uit de eerste fase van humor zich in iets doen wat niet mag, bijvoorbeeld heel hard 'poep' roepen. Gaandeweg leert een mens het raster van humor te doorgronden. Een mens leert de regels voor wanneer iemand aangeeft: 'nu moet je lachen, dit is een grappig verhaal'. Volgens Kuipers zijn dit lachcues. Verder wordt humor gebaseerd op impliciete verwijzingen, die niet worden uitgelegd. Naarmate men ouder wordt, leert hij zich op zijn eigen kennis te beroepen om de grap te kunnen doorgronden. Een ander aspect van het leerproces is het leren vaststellen waar de sociale grens ligt. Van sommige zaken of situaties moet men leren dat iets niet grappig is. Je leert deze grenzen in acht te houden dankzij een sociale groep, denk aan het gezin waarin je opgroeit. Humor is een veelzijdige en ambivalente vorm van communicatie. Daardoor is het leerproces lang en intensief. Naar de mening van Giselinde Kuipers is daardoor de ontwikkeling van humor nooit af.
De lezing van prof. dr. Giselinde Kuipers kun je hier terugzien. Komende woensdag spreekt dr. Cas Wouters de emotiecultuur in historische perspectief.