Verkenners in de wetenschap
Volgens het gelijkheidsbeginsel moeten mensen in gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Maar 'gelijkheid' is een breed begrip dat slechts betekenis krijgt in relatie tot andere rechten. Iedereen heeft het recht zijn mening te uiten, iedereen heeft recht op arbeid of scholing en iedereen dient voor de wet gelijk behandeld te worden. Maar soms zijn verschillen relevant. Hoe bepaal je dat in theorie en in de praktijk? Prof. mr. Jenny Goldschmidt stelt dat kennis uit andere disciplines nodig is om de effectiviteit van het recht te bepalen.
Als een groep meisjes een winkelcentrum terroriseert met diefstal, vernieling en bedreiging, discrimineert de politie dan als ze alleen vrouwen preventief gaat fouilleren? Moet ze in een dergelijk geval mannen en vrouwen gelijk behandelen? En als het gaat om een bepaalde huidskleur of religie? Geldt dan hetzelfde? De politie maakt regelmatig gebruik van profielen. Wanneer mag dat?
Volgens Golschmidt gaat het om de effecten van deze behandeling op de groep en op de samenleving. Het gelijkheidsbeginsel ziet er op toe dat ieder mens als mens behandeld wordt en dat minderheden of groepen die makkelijk identificeerbaar zijn niet buitengesloten worden. Goldschmidt stelt dat deze profilering proportioneel moet zijn en niet tot stigmatisering mag leiden. 'Juristen zijn in feite ontzettende zwart-wit denkers, iets valt onder een regel of niet.'
Voor onderzoek naar de effecten van het recht in de praktijk is samenwerking met andere disciplines nodig. Keert de rust in het winkelcentum terug of ontstaat er meer onrust in de wijk, ontstaan er geen vooroordelen bij de politiek. Dat geldt ook bijvoorbeeld om te beoordelen of vrouwen wel of niet gelijk behandeld worden op de arbeidsmarkt. Daarvoor zijn inzichten nodig in de manier waarop beroepen worden gewaardeerd en hoe bij sollicitaties de geschiktheid van een kandidaat wordt bepaald. Vaak gaat dat onbewust en kan alleen sociologisch onderzoek dat laten zien. Op basis van die context kan een rechter oordelen.
Meest actueel en misschien ook controversieel zijn de casus waarbij het gelijkheidsbeginsel botst met religie. Mogen mensen zich beroepen op hun geloof om anderen buiten te sluiten of voor hun eigen gedrag uitzonderingen te bedingen? De SGP die vrouwen uitsluit, de discussie over overheidsfunctionarissen die hoofddoekjes dragen en ambtenaren van de burgerlijke stand die huwelijken tussen partners van gelijke seksen weigeren. Hoe verhoudt het gelijkheidsbeginsel zich tot de vrijheid van godsdienst?
Je komt er dan niet door te zeggen dat kerk en staat gescheiden zijn. Rechters zijn geen theologen, stelt Goldschmidt, ze moeten zich niet bezighouden met de interpretatie van religie, wel met de uitingen van die religie. Uitgangspunt is toch de positie die een religie inneemt in een land en de kwetsbaarheid van de betrokkenen. Wie lijden er onder de vrijheid die anderen nemen of hen ontzeggen? Veel disciplines zijn nodig om de context van het recht te begrijpen en de positie van het gelijkheidsbeginsel daarin. Maar begrijpen is niet rechtvaardigen. Dat blijft de taak van het recht waarin dat elke keer opnieuw moet worden afgewogen. Gelijke gevallen gelijk behandelen klinkt eenvoudig. Mocht het recht nog een leuke slogan willen: 'Makkelijker kunnen we het niet maken, wel boeiender.'