Het zit (niet) in je genen
Volgens het Trimbos instituut heeft ruim 40% van de mensen ooit in hun leven te maken gehad met één of meerdere psychische aandoeningen. Veel mensen kennen wel iemand die een psychische diagnose heeft, of het nou schizofrenie, bipolaire stoornis, of depressie is. Maar waarom krijgen sommige mensen deze aandoeningen, en anderen niet? Hebben ze pech met hun genen, of pech met hun omgeving? En als psychische aandoeningen in je familie voorkomen, wat betekent dit dan voor jou en je eventuele kinderen?
Geneticus dr. Abdel Abdellaoui (UvA) onderzoekt in welke mate een psychiatrische aandoening kan worden verklaard door je genen.
Vroeger dacht men dat er één gen verantwoordelijk kon zijn voor bijvoorbeeld schizofrenie of autisme, maar nu weten we dat een combinatie van vele genen bepaalt of je een hoger risico hebt op een bepaalde psychische aandoening. Hoeveel risico jij hebt geërfd, kan worden uitgedrukt in een polygenetische risicoscore – een aanduiding van jouw aangeboren risico ten opzichte van het risico van de rest van de populatie.
Hoe zwaar deze genetische risicoscore weegt, hangt ook af van hoe erfelijk een bepaalde aandoening is. De erfelijkheid van schizofrenie wordt bijvoorbeeld geschat rond de 80%, terwijl de erfelijkheid van posttraumatische stressstoornis ongeveer 30% is.
Voor traumatische stressstoornis worden de verschillen in de populatie dus voor 70% verklaard door de verschillen in omgeving, oftewel verschillen in de hoeveelheid en ernst van de traumatische ervaringen die mensen meemaken. Genetische aanleg bepaalt de andere 30% populatieverschillen in het al dan niet krijgen van PTSS.
Wisselwerking tussen genen en omgeving
Zowel genen als omgeving hebben dus invloed op het risico dat je hebt om een psychische aandoening te krijgen. Tegelijkertijd hebben genen en omgeving ook invloed op elkaar, vertelt Abdellaoui. Niet alleen je genen, maar ook je omgeving krijg je namelijk meestal van je ouders. Mensen die geluk hadden in de genetische loterij en bijvoorbeeld aanleg hebben voor het halen van hoge cijfers, hebben ook vaak ouders die een hogere opleiding gedaan hebben en die daardoor meer geld hebben om hun kind extra te stimuleren met bijlessen. Omgekeerd hebben ouders die weinig naar school zijn geweest soms minder geld en/of kennis om hun kinderen met hun schoolcarrière te helpen. Abdellaoui: “Wat er lijkt te gebeuren is dat we als samenleving de genetische effecten versterken door verschillen in de sociale omgeving”.
De verschillen tussen de genen van arme en rijke mensen werken door tussen verschillende generaties, en worden dus versterkt door de verschillen in hun sociale omgeving. Psychiater dr. Janneke Zinkstok (UMC Utrecht) helpt mensen met hun psychiatrische problemen, maar vertelt dat ze soms denkt dat ze eigenlijk armoede zou moeten bestrijden om de problemen écht aan te kunnen pakken. De mensen die ze behandelt komen namelijk vaak uit kwetsbare gezinnen, waar meerdere problemen speelden, zoals armoede, en trauma of verslaving bij de ouders. Mensen die in armoede leven, hebben meer kans op het ontwikkelen van psychische problemen. De basis voor hun psychiatrische problemen is al in hun jeugd gelegd, in een jeugd waar er vaak te weinig geld was, en daardoor veel zorgen. “Het is schrijnend, maar het bestrijden van ongelijkheid en armoede in de samenleving is misschien wel één van de beste remedies voor psychische stoornissen”, vertelt Zinkstok.
Wat is het nut van deze onderzoeken?
De conclusie uit deze onderzoeken is dat genen zeker een rol spelen, maar dat deze niet volledig bepalend zijn voor of je een psychische aandoening krijgt. “Heel vaak overschatten mensen hun genetisch risico, en denken ze dat genetische factoren betekenen dat alles al vastligt”, zegt Zinkstok. Maar de invloed van je omgeving is minstens zo belangrijk om de aanleg voor een aandoening tot uiting te laten komen. Door gezond te leven kun je de kans hierop verkleinen. Als je bijvoorbeeld weet dat je een hoger risico hebt op een psychische aandoening, is veerkracht extra belangrijk, legt Zinkstok uit. Iemand kan veerkracht opbouwen door bijvoorbeeld geen verdovende middelen te gebruiken om verslaving te voorkomen, en door een netwerk te creëren met mensen waar je op kunt bouwen en waar je eventueel op kunt terugvallen.
Hoewel het advies om gezond te leven niet nieuw is, heeft het volgens Abdellaoui in combinatie met een polygenetische risicoscore wel degelijk invloed: “Het is bij hart- en vaatziekten bijvoorbeeld al aangetoond dat mensen meer geneigd zijn om hun leefstijl aan te passen als ze van zichzelf weten dat ze een hogere score hebben.”
Voor psychische aandoeningen is het nog onduidelijk of het patiënten zou helpen om hun polygenetische risicoscore te weten. Aan de ene kant is een belangrijk principe in de zorg dat je niet mag schaden, en patiënten dus niet onnodig bang mag maken, vertelt Zinkstok. Aan de andere kant denkt Zinkstok dat het juist een opluchting kan zijn voor mensen om hun polygenetische risicoscore uitgelegd te krijgen, omdat zij dan beter beseffen dat niet alles vastligt. En dat zij door middel van leefstijl zelf ook invloed kan hebben op de mate waarin je aandoening tot uiting komt.
Je genen en omgeving hebben dus invloed op elkaar, versterken elkaar, en zijn eigenlijk niet los van elkaar te zien, benadrukt Abdellaoui. “Jouw DNA doet op zich helemaal niks, het heeft een omgeving nodig om zich uit te drukken en leeft als deel van die omgeving. Net als ruimte en tijd: die bestaan ook niet los van elkaar”.