Met het doel voor ogen
De 17 duurzame doelen (SDG’s) van de Verenigde Naties vormen een ambitieus plan. Maar er is geld voor nodig, heel veel geld. Geld dat bovendien niet alleen door overheden opgehoest kan worden. Zonder een aanzienlijke bijdrage van de private sector, volgens schattingen zo’n 80% van het benodigde bedrag, zijn de plannen gedoemd te mislukken. Wat mogen we van het ‘grote private geld’ verwachten?
Myriam Vander Stichele (SOMO) onderzoekt al jaren de maatschappelijke en economische impact van multinationals en de financiële sector. Onder invloed van de globalisering is hun aandeel in de wereldeconomie de afgelopen decennia enorm toegenomen. En daarmee ook hun macht. Het is inmiddels duidelijk dat duurzaamheid niet op hun prioriteitenlijst staat. Sterker nog: het huidige financiële systeem, waar de wet van de hoogste winst geldt, werkt duurzame ontwikkeling tegen. Vander Stichele: “Op dit moment zijn ze het probleem, niet de oplossing.”
Van miljarden naar biljoenen
Wie kijkt naar de hoeveelheid geld die zich de laatste tientallen jaren heeft geconcentreerd bij een klein clubje grote spelers, kan zien dat er genoeg is om heel wat wereldproblemen op te lossen. Neem bijvoorbeeld het totale vermogen dat wordt beheerd door de grootste vermogensbeheerders. Dat is 40,5695 biljoen dollar. Dan zijn er ook nog de miljardairs, zoals Jeff Bezos (Amazon) en Mark Zuckerberg (Facebook), die hun rijkdom sinds 2010 met een gemiddelde van 13 procent zagen stijgen. En ook de banken doen het (weer) uitstekend. Het afgelopen jaar waren de grootste Amerikaanse banken goed voor 119 miljard dollar winst. Ter vergelijking: in 2016 ging er 43,1 miljard dollar aan ontwikkelingshulp naar de minst ontwikkelde landen.
Die enorme rijkdom komt niet uit de lucht vallen. Vander Stichele: “Beursgenoteerde multinationals, investeringsfondsen en banken hebben de afgelopen decennia optimaal geprofiteerd van de wereldwijde vrije markt. In internationale verdragen worden hun investeringen en intellectuele eigendom beschermd, en om zo min mogelijk winst te verliezen, ontwijken ze massaal belastingen.” Toch klinkt er steeds meer kritiek. De laatste jaren zijn er twijfels ontstaan of het wel goed is dat zo’n kleine groep (financiële) bedrijven zo veel kapitaal heeft. De ongelijkheid is gegroeid: de rijkste 1% bezit momenteel 45% van het totale wereldwijde vermogen. En uit onderzoek van het IMF blijkt dat een steeds kleiner deel van de omzet naar werknemers gaat, terwijl een steeds groter deel van de omzet naar winst gaat.
De sleutelfiguur in dit verhaal is de aandeelhouder. “De afgelopen decennia zijn zij steeds belangrijker geworden,” stelt Vander Stichele. Hun hang naar snelle winsten bepaalt voor een groot deel de koers van de bedrijven waar ze in investeren. Maar ze staan niet alleen. Inmiddels is er een financiële industrie ontstaan van talloze belanghebbenden die elkaar in een gouden greep van winstmaximalisatie houden. Vermogensbeheerders, adviseurs, banken, beurzen: allemaal halen ze winst uit de aandelenhandel.
Duurzaamheid, please?
Het zal niemand verbazen: die hang naar snelle winst staat duurzame investeringen in de weg. Vander Stichele: “Multinationals zullen niet zo snel inzetten op lange-termijndoelen, omdat dit de korte-termijnbelangen van beleggers ondermijnt. Dat zagen we vorig jaar bij Unilever. Toen de top van het bedrijf een groenere koers aankondigde, werd ze snel teruggefloten door de aandeelhouders.” Ook de financiële sector is tot nu toe weinig bereid om de duurzame doelen te financieren. Hun manier van analyseren richt zich op winstgevendheid en niet op duurzaamheidsimpact. Ze zien de mooie stijgende curves van Shell en denken niet langer na waar ze het geld van hun klanten zullen investeren.
Vooral ontwikkelingslanden, de landen die specifieke aandacht krijgen in de Sustainable Development Goals, zijn de dupe van de grote concentratie van kapitaal. Ze moeten hun leningen betalen in buitenlandse munten, en om die terug te verdienen zullen ze moeten exporteren – dat zijn vaak de ruwe grondstoffen die vervolgens in het buitenland verwerkt worden (en zo dus geen werkgelegenheid opleveren in eigen land). Over de prijs van die grondstoffen hebben ze weinig te zeggen, want die wordt op westerse termijnmarkten bepaald. Daarnaast is een groot deel van de financiële sector en de grote bedrijven in ontwikkelingslanden in buitenlandse handen. En dus zal de winst ook vooral in het buitenland terechtkomen. Kortom: het huidige financiële systeem houdt armoede en de ongelijkheid tussen landen in stand.
Ook hier is de invloed van de financiële sector goed voelbaar. Volgens Vander Stichele is het belangrijk om te beseffen hoezeer onze economie, en dus onze levens, met financiële bedrijven vervlochten zijn. Ze beslissen bijvoorbeeld welke bedrijven en economische activiteiten gefinancierd worden, en bepalen daardoor wat voor banen er worden gecreëerd. Maar ze hebben ook een grote sociaaleconomische macht. Ze beslissen wie welk krediet krijgt voor huis en onderwijs, financieren bedrijven die mensenrechten schenden, en zullen massaontslagen niet tegenhouden (dat betekent namelijk kostenbesparing en dus zal de aandelenkoers stijgen). De publieke kosten van private winsten lopen zo hoog op, en zonder een stevige mentaliteitsverandering is de schade voor toekomst niet te overzien.
Verandering op komst
Ondanks een groeiend publiek bewustzijn, is de vooruitgang traag. Er is nog nauwelijks wetgeving die duurzaamheid stimuleert. De financiële sector heeft een machtige lobby die alles op alles zet om strenge nieuwe wetgeving tegen te houden, of om in eigen belang regels of internationale verdragen te promoten.
Toch ziet Vander Stichele enkele lichtpuntjes. In Europa en een aantal landen is er wetgeving in de maak over ‘sustainable finance’ of ‘green finance’, toezichthouders beginnen het gevaar van klimaatverandering voor de financiële waarde te zien en grijpen in, en klanten eisen steeds vaker dat hun geld duurzaam wordt geïnvesteerd. Dat is een mooi begin. Vander Stichele: “Alle spelers in het financiële systeem, van bankenklant tot centrale bankier, zullen moeten gaan investeren in een duurzame toekomst.”