De eeuwige strijd tegen infectieziekten

Er is niets onvoorspelbaarder dan een virus - behalve de mens dan
Leestijd 4 minuten — Ma 28 september 2015
Als het maar gezond is

Bij infectieziekten denk je misschien aan een voorbij verleden, aan verre landen of aan rampenfilms. Maar soms zijn ze veel dichterbij. De griep bijvoorbeeld, die elk jaar weer zo van gedaante verandert dat de griepprik lang niet altijd beschermt. Of in discussies over het wel of niet laten vaccineren van baby's of van jonge meiden tegen HPV, het virus betrokken bij baarmoederhalskanker. Voor microbiologen en andere wetenschappers zijn infectieziekten misschien fascinerend, voor de rest van ons zijn ze vaak behoorlijk angstaanjagend. We hebben allemaal de beelden van de ebola-epidemie in West-Afrika nog scherp op ons netvlies. Prof. dr. Roel Coutinho heeft altijd een been in de wetenschap gehad en een been in de modder van de publieke gezondheidszorg.

Een voorbarige conclusie

Toen eind jaren zeventig de foto van het lachende laatste slachtoffer van pokken verscheen op de cover van een medisch tijdschrift, dachten velen dat het eind van de infectieziekten in zicht was. Verbeterde hygiëne aan het eind van de negentiende eeuw had al gezorgd voor een grote daling in sterfte aan infectieziekten als tuberculose en cholera, die voor die tijd de belangrijkste doodsoorzaak waren in Amsterdam en andere grote steden op de wereld. Met de ontwikkeling en verspreiding van antibiotica en vaccins kon die trend niet anders dan verder doorzetten. Het liep anders. Nog geen decennium later maakte de wereld kennis met AIDS en HIV. En regelmatig zijn nieuwe virussen en epidemieën in het nieuws: Q-koorts, SARS, Mexicaanse griep, HPV, MERS, ebola.

Vleermuizen en dromedarissen

Coutinho waagt zich niet aan voorspellingen voor de toekomst. Pokken kon worden uitgeroeid omdat het virus alleen bij mensen voorkwam, maar vaak wordt een virus overgedragen van dieren op mensen. Zo kwam HIV van chimpansees, SARS van civetkatten die op drukke Zuid-Chinese markten levend werden verhandeld voor consumptie en MERS van dromedarissen in Saoedi-Arabië. Soms zijn die dieren zelf weer besmet door andere dieren, vaak vleermuizen. De laatste ebola-epidemie kwam zelfs rechtstreeks van vleermuizen. Om precies te zijn, van een kolonie vleermuizen in een holle boom in het dorpje Meliandou in het zuidoosten van het West-Afrikaanse land Guinee. Of nog preciezer: van één van die vleermuizen, die werd opgegeten door een kind dat met zijn of haar vriendjes vaak speelde bij die boom en dan vleermuizen ving en roosterde. 30.000 Zieken, 11.000 doden – en het begon dus met 1 vleermuis en 1 kind. Inmiddels is er een effectief vaccin. Onderzoekers in Canada werkten er al aan voordat de laatste epidemie uitbrak, gefinancierd uit fondsen voor de bestrijding van biologische oorlogsvoering.

Menselijk gedrag is het grootste gevaar

Dat het met ebola zo uit de hand liep en uitbraken als SARS en MERS relatief snel onder controle waren, heeft te maken met biologische verschillen tussen de virussen, maar ook met de omgeving waarin ze terechtkwamen. MERS verspreidt zich niet zo gemakkelijk in normaal contact tussen mensen, maar kan zich wel snel verspreiden als men het in een ziekenhuis met de hygiëne niet zo nauw neemt. Nadat SARS via Hongkong in Canada terechtkwam, kon het relatief snel bestreden worden door mensen bij de eerste symptomen te isoleren. In een goed georganiseerd en uitgerust systeem van gezondheidszorg kan dat. Dat is anders in het door burgeroorlogen geteisterde West-Afrika. Want hoewel elke patiënt met ebola gemiddeld twee anderen infecteert, ging het toch snel. Begrafenisrituelen waarbij de nabestaanden het lichaam van de overledene aanraken hadden daarmee te maken, maar ook een diepgeworteld wantrouwen in alles dat te maken heeft met de corrupte overheid. Ook het probleem van antibioticaresistentie heeft veel te maken met menselijk gedrag. In veel landen zijn antibiotica gemakkelijk en in overvloed te verkrijgen. En wanneer de voormalige wondermiddelen op advies van experts steeds minder worden voorgeschreven aan mensen, valt er voor de farmaceutische industrie weinig te verdienen aan de ontwikkeling van nieuwe middelen.

Ver weg maar ook dichtbij

Een infectieziekte die in Nederland veel slachtoffers maakte was Q-koorts. Het was wel bekend dat op geitenboerderijen een virus heerste dat heel besmettelijk was, maar het gevaar van verspreiding naar mensen in een dichtbevolkt gebied, via het afval uit uitgemeste stallen, werd onderschat. De menselijke omgang met dieren leverde ook een grote bijdrage aan antibioticaresistentie. Waar Nederland voorop liep in de beperking van het gebruik van antibiotica door mensen, was de vleesindustrie lange tijd een grootverbruiker. De menselijke behoefte om goedkoop veel vlees te produceren en te consumeren speelt zo een grote rol bij het ontstaan en de verspreiding van infectieziekten.

Als het maar gezond is

Omdat er zoveel factoren zijn die de verspreiding van infectieziekten beïnvloeden (ook bevolkingsgroei, klimaatverandering en oorlog staan op het lijstje van Coutinho), is het begrijpen, bestrijden en voorkomen ervan bij uitstek iets waar wetenschappers uit verschillende disciplines elkaar bij nodig hebben. Eerdere lezingen in de serie Als het maar gezond is gingen over psychische aandoeningen, dementie en kanker. De behoefte te voorkomen dat mensen ziek worden of toch in ieder geval te voorspellen wanneer dat gebeurt, was een rode draad in de serie. Net als het besef dat daarvoor niet alleen begrip nodig is van virussen, genen en biologische risicofactoren, maar ook van menselijk gedrag, maatschappelijke ontwikkelingen, economische belangen en politieke keuzes. Om te weten wat gezond is, moeten we ook weten wat 'gezondheid' allemaal kan betekenen.

Kijk 'Infecties: terug van weggeweest'.