Filosofisch Café
Van Supernanny Jo Frost tot tijgermoeder Amy Chua: opvoedgoeroes en trends volgen elkaar in razendsnel tempo op. Ze spelen in op de grote onzekerheid die er onder ouders over opvoeden bestaat. Opvoeden is een kunst, lijken ze te zeggen, en je moet als ouder flink je best doen om die onder de knie te krijgen, anders zou het wel eens slecht kunnen aflopen met je kind. In het Filosofisch Café vragen prof. Jan Bransen (Wijsbegeerte, RU) en dr. Thecla Rondhuis (filosoof en schrijver) zich af of de filosofie kan bijdragen aan een betere ontwikkeling van ouder en kind. Helpt de filosofie bij een goede opvoeding?
Opvoeden als wandeling
Bransen helpt ouders meteen uit die droom. Verwacht van hem geen handige tips over hoe je al filosoferend de perfecte opvoeding kan geven. De perfecte opvoeding bestaat volgens hem helemaal niet. Maar dit ideaal klinkt wel sterk door in de populaire hedendaagse opvattingen over de rol van de opvoeder. Zo is er de metafoor van de opvoeder als timmerman, met het kind als bouwpakket dat met de grootste precisie in elkaar moet worden gezet. Of het idee van de opvoeder als tuinman die er alles aan doet om het kind tot bloei te laten komen. Het kind is een project geworden en of dat project slaagt ligt aan de opvoeder. En dus proberen we de hersenontwikkeling van onze baby al zo vroeg mogelijk op gang te brengen. Of beginnen ouders een crowdfundactie om een plek aan die prestigieuze Amerikaanse universiteit te verzekeren nog voor het kind een hele zin kan zeggen.
Zo'n opvatting, die een enorme druk legt op de schouders van zowel ouders als kind, berust volgens Bransen op een aantal hardnekkige misverstanden. Om die te kunnen begrijpen biedt hij een analogie die ouders gerust moet stellen. Opvoeden is als het maken van een wandeling. Het gaat vanzelf, er is geen vooropgezet doel en het kind is geen lijdend voorwerp dat zelf geen stem heeft in de route die hij of zij aflegt. In plaats daarvan is het een gezamenlijk project waar zowel ouder als kind een aandeel in heeft en waarin je telkens wederzijds afstemt op elkaars wensen en gevoelens. Bovendien ligt het doel niet ná de activiteit: de gezamenlijke actie is zélf het doel. Er is immers geen einde, een moment van 'oplevering' met het kind als kant-en-klaar eindproduct. “Aan het eind ben je niet opgevoed, dan ben je dood,” aldus Bransen. Ouders moeten zich dus niet zo druk maken.
De kindervragen van Kant
Kunnen kinderen eigenlijk filosoferen? Degenen die een aantal jaar geleden de film Ce n'est qu'un débuthebben gezien, weten van wel. In die documentaire werd een klein kleuterklasje gevolgd tijdens hun eerste lessen filosofie, waarin grote thema's als liefde, vrijheid en de samenleving aan bod kwamen. Ook Thecla Rondhuis leerde uit haar filosofische gesprekken met kinderen dat ze de grote vragen des levens niet schuwen. Wat opviel was dat de vragen die de kinderen stellen niet wezenlijk verschillen van de vragen die we associëren met grote filosofen als Descartes, Hume en Kant. Dat is volgens Rondhuis geen toeval. Want wat is de filosofie eigenlijk meer dan het nadenken over een reeks grote vragen die lastig te beantwoorden zijn? Vragen die bovendien ook bij kinderen tot te verbeelding spreken. Wat moet ik doen? Wat kan ik weten? Wat mag ik hopen?
Sommige kinderen ontwikkelen op jonge leeftijd al filosofische kwaliteiten. Ze hebben een zeker gevoel voor ambiguïteit, kunnen analyseren en switchen gemakkelijk van concrete ervaringen naar abstracte gedachten. Bovendien hebben ze een open houding tegenover het onbekende en proberen ze gemakkelijk nieuwe dingen uit. En daar kunnen we wat Rondhuis betreft allemaal van leren. Want wees nou eerlijk: zijn we het denken buiten de gebaande paden niet een beetje verleerd?