Hoe kan een sterveling zeven keer de Tour de France winnen? Zonder doping bleek het niet te kunnen. Volgens prof. dr. Toine Pieters (Geschiedenis van de Farmacie, UU) is de affaire rondom Lance Armstrong (zoals te zien was in de documentaire 'Stop at nothing') een uitvergroting van 100 jaar Tour de France, waarbij het altijd al draaide om spanning en spektakel. Helden werden op het podium getrokken, en bedriegers vielen hard. Tijdens het Culturele Zondagen College liet hij zien hoe afzien altijd al een rol speelde in de Tour en hoe de tour uitgroeide tot één van de grootste sportevenementen ter wereld.
Het begin
Het eerste routekaartje van de Tour de France is voor vele Fransen de eerste keer dat ze een kaart van hun land te zien krijgen. De eerste tour in 1903, moet bijdragen aan het creëren van een gezonde natie, met gezonde arbeiders. Fietsen en wegen zijn beide nieuwe fenomenen, en renners gaan met 26 km/per uur sneller dan het andere nieuwe vervoersmiddel van die tijd: de trein. Het zijn arbeiders pur sang, gehard door het werken in mijnen en fabrieken. Veel hulp langs de weg is er niet: een kapotte fiets moet door de renner zelf worden gerepareerd, hulp wordt bestraft met diskwalificatie.
De bergen op
De tour moet spannend zijn, een spektakel. Niet voor niets is het bedacht door kranteigenaar Henri Desgrange: de tour moet nieuwswaardig zijn. De lange etappes van de eerste tours zijn na verloop van tijd niet meer interessant genoeg. Er moet meer spanning komen: men stuurt de renners de bergen in. In de jaren '20 is de eerste staking van renners, die vinden dat ze 'onmenselijk behandeld' worden, door de erbarmelijke omstandigheden waaronder ze de tour moeten rijden. 'Les forçats de la route', oftewel 'gevangenen van de weg', zo noemt een journalist de renners. Maar the show must go on. In 1919 voert Desgrange de gele trui in om een extra spanningselement in te bouwen, er komen leiders en knechten. Dat sluit aan bij de fabriekscultuur waaruit de arbeiders komen, met bijbehorende hiërarchie.
Commercie en marketing
Na de Tweede Wereldoorlog breekt een nieuw tijdperk aan, dat van grootschalige commercie. De tour wordt een mediacircus en marketingspektakel. De volgende anekdote is kenmerkend: in 1951 neemt wieler Wim van Est teveel risico's bij de afdaling van de bergpas Col d'Aupisque en stort 70 meter naar beneden. Hij is ongedeerd en mensen takelen hem met fietsbanden omhoog. Horlogemerk Pontiac springt er meteen op in en bedenkt de leus: “70 meter viel ik diep. Mijn hart stond stil. Maar Pontiac liep.”
Van cocaïne tot epo
De eerste renners komen openlijk voor hun dopinggebruik uit. "De tour is niet te winnen zonder doping," zeggen ze. Coca Cola, dat in die tijd nog een extract van cocabladeren bevat, wordt veelvuldig gedronken. Het gebruik van stimulerende middelen is normaal, in en buiten de tour. “Ook buschauffeurs en chirurgen met lange werkdagen gebruikten amfetamine. Zelfs de paus beval het aan,” vertelt Pieters. Als in de jaren '60 op de Olympische spelen de eerste dode valt, begint de jacht op doping. Een lastig probleem, want doping en de tour zijn altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden geweest, stelt Pieters. Een zero tolererance beleid is volgens hem dan ook financieel niet vol te houden, je kunt niet iedereen altijd controleren. Bovendien is het lastig juridisch houdbare grenswaarden vast te stellen voor alle beschikbare EPO-varianten. Volgens Pieters moet de gezondheid van de renners voorop staan. Sportartsen zouden dan ook een grotere rol moeten spelen. “Er zijn mensen die zeggen: 'Als ze dat niet clean kunnen doen dan kijk ik niet meer', maar dat vind ik naïef. Uiteindelijk vragen we er zelf om: we willen spektakel zien, hoe renners het bijna onmogelijke voor elkaar krijgen.”
Wat doet de tour met een mens, fysiek en mentaal? Tijdens het symposium Afzien op 20 mei gaan wetenschappers, waaronder ook Toine Pieters, en schrijvers met elkaar en de zaal in gesprek over extreme prestaties en de aantrekkingskracht van topsport.