Wetenschapsjournalist Govert Schilling sprak deze column uit tijdens het Science Café op 25 november 2013.
Ik val maar meteen met de deur in huis: ik geloof niet in aliens. Voor mij geen groene mannetjes met zuignapjes, of hoog ontwikkelde buitenaardse beschavingen, of oorlogszuchtige monsters in glimmende ruimteschepen. E.T. – die kom je alleen in de aardse bioscoop tegen; niet in de interstellaire ruimte.
Nou OK, laat ik het een klein beetje nuanceren: ik denk dat de kans op het bestaan van buitenaardse intelligentie extreem klein is. En ik durf er heel wat onder te verwedden dat het SETI-project – de Search for Extra-Terrestrial Intelligence – voorlopig vruchteloos blijft. Misschien zelfs wel voorgoed.
Voordat er misverstanden rijzen: ik geloof wél in het bestaan van buitenaards leven. De fundamentele bouwstenen van het leven zweven overal rond in de kosmos, en in het heelal wemelt het van de planeten. Als er hier op aarde ooit leven is ontstaan, dan kan dat ergens anders ook gebeuren.
Maar dat het ontstaan van leven op een andere planeet bijna automatisch moet leiden tot slimme aliens, dat is een nogal aanmatigende gedachte. Alsof de biologische evolutie een gericht proces is, met de menselijke intelligentie als hoogste doel.
Nee, evolutie hangt van toevalligheden aan elkaar. Homo sapiens vormt niet de top van een ordentelijke piramide, maar gewoon een van de talloze twijgjes aan een chaotisch groeiende struik. En dat er aan een tweede struik precies zo'n zelfde twijgje groeit, dat is extreem onwaarschijnlijk – op het onmogelijke af.
Voorbeeldje. Algemeen Beschaafd Nederlands is een taal die via allerlei tussenstappen geëvolueerd is uit de schorre keelklanken van een holenmens, een paar miljoen jaar geleden. Als je nou een kloon van die holenmens op een andere planeet zou neerzetten, waar óók een miljoenen jaren durende taalevolutie plaatsvindt, hoe groot is dan de kans dat daar uiteindelijk ook ABN wordt gesproken? Precies: nihil.
Niemand verwacht dat er op een andere planeet vogelbekdieren, of kolibri's, of giraffen ontstaan. Toch zijn dat ook allemaal diersoorten met heel bijzondere, unieke eigenschappen. Is het dan niet raar om te verwachten dat die ene unieke eigenschap van Homo sapiens – intelligentie –wél overal opduikt?
De SETI-aanhangers gaan zelfs nog een stap verder. Ze geloven niet alleen dat er op tal van plaatsen intelligentie en zelfbewustzijn is ontstaan, maar ook dat er sprake is van technologische beschavingen. Net als wij pakken hun aliens op een goeie dag een schroevendraaier op om een radiotelescoop in elkaar te knutselen en signalen de ruimte in te sturen. Nog even en we vragen ons af of ze daarginds de iPad al hebben uitgevonden.
Nee, ik geloof er niet in. Micro-organismen: vast wel – daar begint de biologische evolutie per slot van rekening mee. Complexere levensvormen: zal óók best, maar dan toch compleet anders dan onze boom, roos, vis. Intelligente ruimtewezens waarmee we communicatie kunnen bedrijven? No way. Of – laat ik voorzichtig zijn – extréém onwaarschijnlijk.
Tuurlijk, als je niet zoekt weet je zeker dat je niks vindt – daar hebben de SETI-jongens gelijk in. Maar die hele speurtocht naar buitenaardse intelligentie vertelt ons uiteindelijk meer over onszelf dan over levensvormen op andere planeten. Wat dat betreft is SETI eerder kunst dan wetenschap.
Niet dat het trouwens veel uitmaakt hoor, of je nu wel of niet in het bestaan van slimme aliens gelooft. De Britse sciencefictionschrijver Arthur C. Clarke zei het al: óf het wemelt in het heelal van de intelligente beschavingen, óf wij zijn een vreemde, unieke kosmische aberratie. Beide mogelijkheden zijn precies even huiveringwekkend.