Consument vraagt om duurzaamheid en democratie

Komt het nu wel goed met de duurzaamheid?
Leestijd 6 minuten — Zo 28 maart 2010
Mens, milieu en meerwaarde

Dinsdag 23 maart jongstleden hield ik de lezing Consumentenmacht; van winkel tot wereldhandelsverdrag. Donderdag berichtten de kranten over het onderzoek van ING dat binnen 10 jaar een omslag wordt verwacht naar duurzame productie. Voorspeld wordt daarin dat consumenten steeds meer om duurzaamheid zullen vragen en dat bedrijven daarop zullen reageren al is het maar uit kostenoverwegingen door de toenemende schaarste aan schoon water, energie en voedsel en de noodzaak om de CO2 uitstoot te beperken. Dit rapport werd toegelicht door topfunctionarissen van Nederlandse multinationals die overtuigd zijn van het belang van deze ontwikkeling. Goed nieuws dus dat deze bedrijven vooruit kijken en verantwoordelijkheid willen nemen. Dat maakt het leven van de consument weer een stukje makkelijker, want zoveel duurzaam aanbod was er nog niet. Komt het nu wel goed met duurzaamheid? Dat is toch ook een publiek goed? Wie bepaalt hoe snel en duurzaam deze ontwikkeling is? Wordt het belang van mens en milieu overal voorop gezet of alleen in zoverre als het de aandeelhouderswaarde en merkwaarde bevordert? Zorgt de markt er voor dat consumenten ook in China en in Brazilië leren omgaan met de verleidingen van creditcards en nieuwe voedingsmiddelen waardoor nu al veel kinderen in deze landen ziekelijk dik zijn? De ervaring van de laatste decennia leert dat de markt de duurzaamheidsvraagstukken niet kan oplossen. Bedrijven zullen het belang van consumenten en duurzame consumptie niet waarborgen, zolang dat niet loont zoals in het huidige economische systeem. Daarvoor zijn veranderingen nodig binnen het wereldhandelsverdrag en een andere kijk op toezicht in de markt. Consumenten hebben meer duurzame keuzes nodig, maar ook inzicht in hun eigen beperkingen. Collectieve actie is geen betutteling, maar nodig om duurzaamheid voor iedereen en op lange termijn te realiseren. Ook de overheid kan duurzaamheid niet garanderen, zo is gebleken, maar zal wel een nieuwe actieve rol moeten aannemen in de samenleving.

Kijk de lezing over Consumentenmacht terug of discussieer mee met prof. Herman Wijffels dinsdagavond 30 maart bij Studium Generale over duurzame waarden en hoe we tot een andere maatschappij kunnen komen.

De mens was lang afhankelijk was van de natuur en bang omdat hij wist hoe grillig de natuur kon zijn. Door de wetenschappelijke en industriële revolutie kon de mens de natuur naar zijn hand zetten. Het geloof ontstond dat ziekten en honger, oorlog en schaarste voor altijd uitgebannen konden worden door innovaties. In de jaren '60 en '70 van de twintigste eeuw werd de keerzijde van dit ingrijpen in de natuur duidelijk: onbedoelde, maar schadelijke effecten zoals milieuvervuiling en gevaar voor de menselijke gezondheid.

De overheid wierp zich op als hoeder van het algemeen belang en beloofde ons te vrijwaren van risico's. Grote wetenschappelijke onderzoeksprogramma's werden ingezet om te bepalen wat veilig was en wat niet. Wat die opleverden in de jaren '70, '80 en '90 van de 20ste eeuw was het inzicht dat de overheid ons maar ten dele kan behoeden voor risico's en dat er grote onzekerheidsmarges zijn. We weten veel, maar weten ook steeds beter, wat we niet weten. Het is een moeilijke boodschap, maar de overheid zal nooit kunnen beloven dat onze gezondheid en het milieu geen enkele schade zullen ondervinden. De huidige wetgeving zoals die op het gebied van chemicaliën stoelt daarom op het toewijzen van verantwoordelijkheden aan producenten en consumenten in plaats van absolute afwezigheid van risico's te veronderstellen. De 21ste eeuw vraagt om nieuwe manieren om vertrouwen op te bouwen, ook zonder dat de overheid verantwoordelijkheid neemt voor alles wat schadelijk is. We moeten denken in verantwoordelijkheden tussen bedrijven die produceren en daarmee risico veroorzaken en gebruiker ook zonder dat de overheid moet oordelen in elk geschil daarover. Een nieuwe rol voor wetenschap, die geen absolute waarheid mag claimen. Een nieuwe rol voor de overheid en nieuwe verantwoordelijkheden voor maatschappelijke actoren. Maar zijn die daar klaar voor?

Sinds de Tweede Wereldoorlog ontstond de consumptiemaatschappij. Aanvankelijk als democratisch ideaal. In de Verenigde Staten legden de presidenten Kennedy en Johnson de rechten van de consument wettelijk vast en dachten dat de markt zo kon leiden tot de beste herverdeling van welvaart. Mits de overheid dus zorgde voor de randvoorwaarden vastgelegd als consumentenrechten: minimumstandaarden voor gezondheid, veiligheid en duurzame productie, eerlijke informatie en geëmancipeerde, bewuste consumenten en toezicht op fabrikanten om ook minder koopkrachtige consumenten te bedienen en om oneerlijke concurrentie tegen te gaan, die leidt tot concentratie van marktmacht en verschraling van het aanbod. Consumentenkeuze en concurrentie als manier om goede fabrikanten te belonen. En consumentenmacht als democratiseringsmiddel en als een manier om verantwoord burgerschap vorm te geven. Eind jaren '80 legde de Verenigde Naties de consumentenrechten, net als eerder de mensenrechten vast, inclusief het recht op duurzaamheid (gedefinieerd als het recht op consumptie van de huidige generatie zonder dat die de rechten van mensen elders en generaties na ons onmogelijk mag maken).

In de jaren '90 werd de rol van de markt steeds groter. Enerzijds door privatisering waardoor overheidstaken naar de markt gingen, denk aan de elektriciteitsmarkt of de telefoonmarkt. Anderzijds door liberalisering, de terugtredende overheid. De verantwoordelijk van de markt voor maatschappelijk wenselijke uitkomsten werd daarmee groter. De overheid deed deze stap terug, deels ingegeven door ideologie, het verlies van het geloof in maakbaarheid na de val van de muur, maar ook door het inzicht in de beperktheid van eigen mogelijkheden om burgers te behoeden. Ook de verantwoordelijkheid voor duurzaamheid is daarmee sinds de jaren 90 steeds meer bij consumenten en producenten zelf gelegd. Daarnaast namen onder invloed van het Wereldhandelsverdrag (1990) de mogelijkheden van overheden af, om eisen op te leggen aan producten van buiten de landsgrens. Eisen ten aanzien van veiligheid, gezondheid en milieu, maar ook wat betreft dierenwelzijn en de sociale omstandigheden waaronder producten tot stand kwamen werden beschouwd als handelsbelemmeringen. De consument die daar prijs op stelt kan die via zijn koopmacht afdwingen. Ook daarmee komt nog meer verantwoordelijkheid terecht bij (internationaal opererende) bedrijven en bij de consument. Ook dus de verantwoordelijkheid voor een duurzamere productie. De consumentenmarkt als herverdeler van welvaart en de manier om maatschappelijk wenselijke uitkomsten te bereiken staan letterlijk in het verdrag, terwijl de door Kennedy, Johnson noodzakelijk geachte en door de VN vastgelegde randvoorwaarden worden gezien als handelsbelemmeringen. Internationaal toezicht op de markt is er niet. De WTO kan namelijk zelf besluiten of bepaalde nationale wetgeving handelsbelemmerd is en sancties opleggen aan landen. De VN-instituties (waar ook arbeids-, milieu- en mensenrechten zijn vastgelegd) hebben dergelijke tanden niet.

Ondanks de vele goede initiatieven om verantwoord te ondernemen en ondanks het feit dat consumenten aangeven duurzaamheid belangrijk te vinden, is het percentage duurzame producten op de markt volstrekt onvoldoende. De vrije wereldmarkt kan een bijdrage leveren aan welvaart, maar is als systeem geen enkele garantie dat alles van waarde voor ons en toekomstige generaties door de markt tot stand komt. Aan het begin van de 21ste eeuw realiseren we ons dat de wetenschap niet alleen oplossingen zal brengen, de overheid ons niet kan behoeden voor alle kwaad, de markt net zo min maakbaar is als de overheid en we dus nieuwe verantwoodelijkheidsmechanismen en eigendomsverhoudingen en hele nieuwe instituties nodig hebben. Bovenden is ons mensbeeld toe aan bijstelling: mensen zijn als individu en als groep minder rationeel, in de zin die economen veronderstelden. Een nieuwe kijk op de verhouding tussen markt en staat, tussen mensen onderling en tussen mens en natuur zijn nodig.

De studie van de ING is heel belangrijk. Het geeft een nieuwe schop onder de billen van bedrijven en consumenten om verantwoordelijkheid te nemen; de natuurlijke hulpbronnen raken echt op en dat terwijl nog niet eens iedereen ter wereld er in kan delen! Mijn wens is dat we een les geleerd hebben sinds het denken over verantwoord ondernemen en consumeren begon in de jaren '90. Laten we consumenten wereldwijd ook daadwerkelijk in staat stellen duurzaam te consumeren – door educatie, door hun rechten vast te leggen en doordat de overheid toeziet op veiligheid, gezondheid en duurzaamheid om verantwoordelijkheid te nemen.

En laten universiteiten, studenten, docenten en hun samenwerkingspartners, zorgen dat ze kennis ontwikkelen, zonder de pretentie dat die absoluut kan zijn – dat hebben we geleerd in de 20ste eeuw - maar die daarom niet minder wetenschappelijk is. Juist door een combinatie van vakgebieden en in combinatie met praktische kennis over de manier waarop de wereld in elkaar zit. Door reflectie op de relatieve plaats van kennis in vergelijking met waarden kan wetenschap de maatschappij informeren over de beste manier om bestaande hulpbronnen te benutten. Laat bedrijven de toegang er toe en de ideeënvorming over de mogelijkheden om te verdelen niet monopoliseren. De universiteit als countervailing power op het gebied van kennis, consumenten en maatschappelijke organisaties als countervailing power op het gebied van wat we belangrijk vinden om tot stand te brengen. Hoe dat er precies uit moet zien, daar zullen we discussie over aan moeten gaan.

Meer weten en vaker meedenken over de rol van de universiteit en kennis in de maatschappij? Daar is Studium Generale voor. Kijk op www.sg.uu.nl en wees welkom!