Geloof je ogen niet
In de laatste dubbellezing in de reeks 'Geloof je ogen niet' gaat het om politieke en culturele aspecten van visuele geletterdheid en de manier waarop beeld de inzet kan zijn van sociale en maatschappelijke ideeën. Daarmee is het veld van de visuele geletterdheid nog verder verbreed.
Ging het in de eerste lezing nog over de essentie van een beeld, dat uit een paar pennenstreken kan bestaan, en het oog dat het beeld waarneemt – in de tweede lezing werd al duidelijk dat psychologische aannames heel belangrijk zijn in het proces van waarnemen en interpreteren. De kijker maakt gebruik van een mindset om een beeld te lezen, net als bij taal het geval is. In de derde lezing verschoof het perspectief van het waarnemen naar het beeld en hoe dat tot stand komt. Een objectief beeld bestaat helemaal niet, er zit altijd een maker tussen. Bovendien gelden bepaalde waardeoordelen die aan 'objectief' kleven niet: in de medische wetenschap is heel veel beeldmanipulatie nodig om tot het beste beeld, het meest bruikbare beeld, te komen.
In de vierde lezing gingen de sprekers in op de verhouding tussen beeld en werkelijkheid. Na de focus op het kijken, de waarnemer, en het object van waarneming, werd het proces van visuele geletterdheid nu in een bredere context geplaatst. Bij het kijken zijn eigenlijk alle zintuigen en ook onze affecten in het spel. Visuele geletterdheid is daarom een beperkt concept. De hele wereld komt in de waarneming mee, terwijl de scheidslijn tussen beeld en werkelijkheid nooit helemaal overschreden wordt. Visuele geletterdheid lijkt erin te zitten om die scheidslijn steeds voor ogen te houden: beeld is nu eenmaal gemedieerd, door het oog en het brein, door een maker en zijn instrument, door psyche en persoonlijkheid. En, zo blijkt uit de laatste lezingen, door cultuur en macht.
Collectieve herinnering
Professor Ann Rigney is literatuurwetenschapper en houdt zich dus voornamelijk bezig met taal. Toch beweegt haar belangstelling ook steeds meer in de richting van het beeld. Dat komt door de thematiek van 'collectieve herinnering' die niet voorbehouden is aan teksten, en natuurlijk ook door de hedendaagse convergentie van media. Die lopen steeds meer in elkaar over, wat het vrijwel onmogelijk en ook onwenselijk maakt om verschillende media los van elkaar te bestuderen.
Rigney is geïnteresseerd in de manier waarop de geschiedenis in verschillende vormen tot uitdrukking komt, wat voor lagen van betekenis daarin te onderscheiden zijn en hoe bepaalde iconische beelden steeds maar weer terugkeren. Samen zeggen die beelden iets over de collectieve herinnering: hoe de geschiedenis gememoreerd wordt en hoe de verbeelding de herinnering stuurt.
Het eerste plaatje dat Rigney laat zien is een spotprent van Rita Verdonk, zittend op een paard, klaar om ten strijde te trekken tegen al te gelovige moslims. Als je naar de prent kijkt, zegt Rigney, zie je niet alleen wat daar is afgebeeld, maar ook alle plaatjes die erachter liggen. Vooropgesteld dat je de kennis bezit om deze 'eerdere beelden' te herkennen – ook een onderdeel van visuele geletterdheid. De prent verwijst naar historische afbeeldingen van ridders, naar het verhaal van Don Quichote en naar een compositorische traditie, waarin een diagonale lijn strijd en vooruitgang uitbeeldt. Dit beeld van Rita Verdonk, dat ingebed is in onze tijd en misschien alleen maar actueel lijkt, neemt dus een plaats in in de geschiedenis, 'het spreekt namens de geschiedenis'. Het kan met recht een 'wereldbeeld' genoemd worden.
Wat is een wereldbeeld? Rigney onderscheidt drie manieren waarop een beeld zich verhoudt tot geschiedenis: beeld en geschiedenis, beeld als geschiedenis en het beeld en de strijd om de toekomst. Een goed voorbeeld van het eerste, beeld en geschiedenis, geeft Delacroix' beroemde schilderij 'La Liberté guidant le peuple'. Dit is een iconisch beeld van strijd, geladen met symbolen die je moet kunnen lezen. Als kijker zie je letterlijk de geschiedenis, een beweging in de geschiedenis. De afgebeelde mensen beelden de verhouding tot de geschiedenis uit en geven richting aan, ze stuwen de geschiedenis voort. Net als bij de prent van Rita als ridder, domineren diagonale lijnen Delacroix' schilderij. Dat laat zien dat het schilderij niet alleen een verbeelding van de politieke geschiedenis is, maar ook duidelijk een plaats inneemt in de cultuurgeschiedenis. De symbolen, stijl en personages vertellen op zichzelf een heel verhaal, dat je moet kunnen lezen.
Het beeld als geschiedenis komt naar voren in foto's van historische gebeurtenissen, die de verbeelding worden van die hele gebeurtenis. Een voorbeeld is de foto 'Raising the Flag at Iwo Jima' van Rosenthal – de meest gereproduceerde foto uit de geschiedenis. Dit beeld is zó bekend en brengt zoveel associaties met zich mee, dat een foto van een vlag bij de ingestorte Twin Towers die daar direct naar verwijst alleen al door die verwijzing zelf iconisch wordt.
Een interessante vraag is waarom nu juist dit beeld tot de canon is gaan behoren, de canon van de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Daar zijn verschillende redenen voor aan te wijzen, zegt Rigney: de echtheid van de fotografie, de esthetische waarde van de compositie waarin opnieuw de diagonaal terugkomt en de groep mensen die we samen zien werken. Deze elementen maken samen een mythisch beeld, waarin de Amerikaanse geschiedenis van strijd en bevrijding vervat is, een geschiedenis die zich steeds herhaalt en waar de Amerikanen steeds als winnaar uit komen. Die herhaling in de geschiedenis is heel duidelijk in de herhaling van de beelden. Niet voor niets is dit het meest gekopieerde beeld, tot tatoeages aan toe. Het is een verhaal op zichzelf, dat een eigen leven leidt, ook los van de oorspronkelijke bron.
Voor het derde aspect, het beeld en de strijd om de toekomst, richt Rigney de aandacht op Noord-Ierse muurschilderingen. Deze metershoge schilderingen, die je eigenlijk alleen maar in het voorbijgaan opmerkt, geven uitdrukking aan een wereldbeeld en leveren kritiek daarop. De politiek wordt aangepakt en de beelden roepen op tot – opnieuw – strijd. Wederom zijn de diagonalen aanwezig om dit uit te drukken. De compositie is ook heel dynamisch en bedreigend, de figuren komen letterlijk op je af. Maar eigenlijk zijn deze beelden niet los te zien van hun locatie: ze zijn vaak gepositioneerd tegenover een wijk van de tegenpartij, die door de schildering wordt aangevallen. Ook deze schilderingen worden hergebruikt en steeds opnieuw ingezet.
De kracht van beelden, zegt Rigney, is tweeledig: er is het plaatje dat je ziet, en de context waarin het plaatje staat. Waar ze staan en waar ze vóór staan is heel belangrijk. Dat gaat zelfs zo ver dat ze richting geven aan de geschiedenis. Daarom is visuele geletterdheid weinig zinvol als ze niet gepaard gaat met andere vormen van geletterdheid. Zoals Rigneys aan het begin al aangaf: het bestuderen van media los van elkaar, terwijl ze voortdurend convergeren, is onmogelijk en ook onwenselijk.
In kaart brengen
Gaat het Ann Rigney vooral om de esthetische uitdrukking van wereldbeelden als een persoonlijke, artistieke interpretatie of sociaal-cultureel fenomeen, in de tweede lezing van professor Frank van Oort staat een afbeelding van de wereld in kaarten centraal. Van Oort vertelt over cartografie en de weergave van de werkelijkheid in kaarten en atlassen, die op zijn minst de schijn van objectiviteit hebben. Van Oort is econometrist maar houdt er ook erg van om – met behulp van cijfertjes – de wereld letterlijk in kaart te brengen, zodat anderen die weer kunnen lezen. Overigens gaat het dan niet alleen om geografische kaarten, waarop de concrete inrichting van de aarde op schaal is weergegeven, maar ook om de verwerking van sociaal-maatschappelijke data, wat weer een heel ander schaalgebruik vereist.
Zelfs bij geografische kaarten is het echter niet zo dat de werkelijkheid precies op schaal is overgebracht. Op een wegenkaart zijn snelwegen veel dikker dan de werkelijke schaal zou verlangen, omdat de snelweg nu eenmaal heel belangrijk is bij het gebruik van de kaart. De zogenaamde objectiviteit is ook door de grafische weergave en het indammen van complexiteit verder te problematiseren. De kaart moet allereerst leesbaar en begrijpelijk zijn en het doel dienen waar hij voor is gemaakt.
Van Oort schetst een proces, dat leidt van de wereld zoals die is tot aan een mentaal beeld dat uit de kaart verkregen wordt. Tussen de wereld en het mentale beeld staat de afbeelding of weergave, die veelal grafisch of digitaal is. De verbindingen die lopen tussen de wereld, de kaart en de gedachte zijn te onderzoeken en ook zelf weer in kaart te brengen. Dan blijkt bijvoorbeeld dat we in ons hoofd al 'mental maps' hebben van de plaatsen waar we vaak komen en die we goed kennen. Dat beïnvloedt weer hoe we de kaart lezen. Uiteindelijk moet de kaart zoveel mogelijk mensen aanspreken en inlichten. Van Oort trekt een vergelijking met een schilderij van Vermeer. Smaken mogen verschillen, maar het meisje met de parel vinden we allemaal mooi. Iets soortgelijks moet een kaart ook teweegbrengen.
De verschillende aspecten die spelen bij het in kaart brengen van de wereld zijn schematisch weer te geven zoals hiernaast. De belangrijkste van deze punten zijn de inhoud en de functie. En ook de relatie tussen die twee is belangrijk, want de inhoud moet ten dienste staan aan de functie. Is de inhoud te complex, door bijvoorbeeld onderscheid te maken in negen verschillende categorieën met elk hun eigen kleurtint, dan schiet de kaart zijn doel voorbij en functioneert hij niet meer. Niemand kan hem dan nog lezen.
Het aantal mogelijke functies van een kaart is enorm, net als de manier om de inhoud weer te geven: icoontjes, kleuren, maar ook 3D-kaarten en maquettes. Van Oort stipt kort aan welke implicaties de weergave kan hebben: sommige icoontjes zijn universeel (? voor een kerk) maar moet je wel kennen, kleuren zijn warm of koud, en je kunt kiezen of je icoontjes of kleuren gebruikt om aantallen aan te geven. Van Oort laat een controversiële kaart zien waarop de jodendeportatie in Amsterdam per wijk in stippen is weergegeven. Mensen identificeren zich met de stippen. Als het met kleurtinten was gedaan was de controverse misschien wel uitgebleven.
Een bekend voorbeeld van een kaart waarvan de zogenaamde objectiviteit is doorgeprikt, is de alternatieve wereldkaart van Unicef. De verhoudingen zijn daar aangepast aan de 'werkelijkheid', waarmee tegelijkertijd meer aandacht voor Afrika wordt gevraagd en de culturele bepaaldheid zichtbaar wordt van iets wat we toch als heel vanzelfsprekend en waar beschouwen. Het wereldbeeld als afbeelding van de aarde, is hier letterlijk gekoppeld aan het wereldbeeld als ideologische achtergrond. In het kaartbeeld zit een boodschap verborgen. We mogen niet uit het oog verliezen dat ook kaarten een verhaal vertellen en in een context staan.
Bij kaarten zijn altijd meerdere vragen aan de orde: wat meet je? Hoe visualiseer je? Wat wil je weten? Bij elk van deze elementen zijn meerdere dimensies mogelijk. Ook blijkt dat je als kijker of lezer altijd de vraag moet stellen welke boodschap verteld wordt. Met welk doel is een kaart gemaakt? Van Oort maakt vaak kaarten in opdracht van de regering, op basis waarvan beleidsbeslissingen worden genomen. De kaart kan dan een cruciale rol spelen en een uitdrukking worden van het politieke, culturele en ideologische krachtenveld.
Afsluiting
In de discussie proberen de twee sprekers samen met het publiek tot enkele conclusies te komen. Terugdenkend aan de herhaling van iconische beelden die Ann Rigney beschreef, komt de vraag of iets nieuws nog wel mogelijk is. Herhaling is makkelijker geworden door alle nieuwe technieken en media, maar juist door de overvloed aan beelden in de moderne maatschappij is het belangrijk om soms met iets nieuws te komen. Zeker als je een boodschap wil overdragen is het zaak de blik te vangen met een verrassend beeld. Het beste lukt dat met een beeld dat herkenbaar én verrassend is. Dat geldt ook bij kaarten. Die maken duidelijk dat een te verrassend beeld niet werkt: een kaart die uitgelegd moet worden is een slechte kaart. Eigenlijk is dat voor alle beelden zo: het beeld moet voor zichzelf spreken, al zijn het duizend woorden. Bij de bestudering van de werking van het beeld is dan weer de context heel belangrijk: hoe gebruikt men het beeld en welk effect heeft het? Maar het beeld zelf moet zonder deze context, in één oogopslag werken.
Frank van Oort benadrukt dat beeld collectiever is dan taal: het beeld is van iedereen gezamenlijk. Daar lijkt ook een verband te liggen tussen deze twee 'wereldbeelden': de cartografie geeft een weergave van onze gedeelde werkelijkheid, zoals kunst onze gedeelde geschiedenis kan uitbeelden. Het moet mogelijk zijn een soort cartografie van het culturele geheugen te bedrijven. Sommige beelden zijn zo sterk dat ze fungeren als knooppunten waaraan de hele geschiedenis opgehangen kan worden. Om deze te kunnen lezen zul je wel een vergevorderde visueel geletterde moeten zijn.
In de zoektocht naar visuele geletterdheid lijken er steeds een aantal factoren een rol te spelen: cognitie, betekenis en het maakproces. Het beeld komt bij ons binnen via het oog, krijgt een betekenis en begint aan een nooit eindigend gebruik. Inzicht verkrijg je ook door nabootsing. Het maakproces ligt ook in het zetten van de tattoo en misschien zelfs in het voeren van discussie. In die zin is visuele geletterdheid nooit af. Hopelijk heeft deze lezingenreeks bij Studium Generale bijgedragen aan een beter begrip en een klein begin van visuele geletterdheid. Hou de website in de gaten voor meer nieuws, want we zijn nog lang niet uitgedacht.