Vriendschap: altruïsme of egoïsme?

Bij ware vriendschap verdwijnt het onderscheid tussen het ik en de ander
Leestijd 4 minuten — Ma 14 juli 2014

Tijdens het Filosofisch café van 4 februari sprak dr. Maarten van Houte (Universiteit Utrecht) een column uit, een aangepaste versie verscheen in de zomer-editie van het digimagazine van Studium Generale en nu dus als blog.

Een bekende Utrechtse volkszanger caféhouder en politicus is, zoals bekend, al jaren geleden teleurgesteld geraakt in vriendschap; het is volgens hem niets meer dan een illusie of een droom. Hij is bepaald niet de enige die een dergelijke teleurstelling verwoord heeft; denk bijvoorbeeld aan Voskuils Bij Nader Inzien, dat uiteindelijk hetzelfde zegt, maar daar iets meer woorden voor nodig heeft.

Eigenbelang

Het gesignaleerde probleem zal voor een ieder herkenbaar zijn: vriendschap (d.w.z. stil en ongedwongen alles voor een ander doen), dat klinkt leuk, maar kan uiteindelijk niet op tegen de fundamenteel egoïstische krachten in ons. Als puntje bij paaltje komt, kiezen wij allemaal toch voor het eigen genot, het eigen voordeel, het eigen geluk. Met andere woorden, vriendschap heeft slechts een instrumentele waarde – als het bijdraagt aan ons geluk, prima, maar als dat geluk op een andere manier bereikt kan worden, laten we onze vrienden direct vallen. We kunnen natuurlijk zeggen: dat is dan helemaal geen vriendschap, want echte vrienden cijferen juist zichzelf weg ten bate van de ander. Ware vriendschap zou zich dan kenmerken door altruïsme, waarbij we de belangen van de vriend dus zwaarder laten wegen dan ons eigenbelang. Maar bestaat zoiets eigenlijk wel? Zijn wij werkelijk in staat om het goed van de ander te verkiezen boven ons eigen goed? Velen zijn hier sceptisch of zelf cynisch over, en zien zogenaamd altruïsme als niets anders dan beter of slechter verholen eigenbelang. Ik geef aan giro 555, maar toch vooral om mij goed over mezelf te voelen (en om daar op filosofische avonden goede sier mee te kunnen maken), en ik help mijn vriend met het verplaatsen van z'n koelkast opdat hij daarna niet kan weigeren mij te helpen verhuizen.

Dit eindeloze debat zal velen bekend voorkomen: de één blijft proberen manifestaties van echt altruïsme te bedenken, en de ander blijft die tot egoïsme reduceren. Zelfs je leven opofferen voor een vriend kan op die manier als egoïstische daad uitgelegd worden, omdat je door die opoffering enorme roem en bewondering verwerft. Postuum, misschien, maar dat mag de pret niet drukken. Het is natuurlijk niet mijn bedoeling om hier in een paar regels deze discussie te beslechten; wel zou ik willen betogen dat we over deze kwestie bij antieke filosofen als Aristoteles en Epicurus te rade zouden kunnen gaan voor een ander en wellicht vruchtbaarder perspectief op deze problematiek. Deze denkers zagen vriendschap als integraal onderdeel van het goede leven, en braken zich ook al het hoofd over wat vriendschap nu precies is.

Geluk

Wat al deze antieke wijsgeren als onbetwistbaar uitgangspunt nemen is dat de mens inderdaad gericht is op het eigen welzijn, het eigen geluk of eudaimonia: alles wat we doen, doen we met het oog op het bereiken van dat geluk. Betekent dit dan niet simpelweg dat ware vriendschap, d.w.z. altruïstische vriendschap, onmogelijk is? Als we alles doen omwille van het eigen geluk, staan immers ook onze vriendschappen ten dienste daarvan. Bij sommige vriendschappen is dat ook zo, erkent bijvoorbeeld Aristoteles: mensen kunnen tijdelijke relaties aangaan omdat die nuttig zijn of genot brengen, en zo'n vriendschap zal meestal eindigen als dat nut of genot niet meer geleverd wordt. Het eigenbelang staat hier dus inderdaad voorop. Maar daarmee is de kous niet af, stellen de filosofen: we zien immers ook dat vrienden heel veel voor elkaar doen en voor elkaar over hebben en zich zelfs opofferen voor hun vrienden. Hoe is dit te verklaren binnen een model waarbij iedereen zich op het eigen geluk richt? Hoe kan er plaats zijn voor altruïsme als wij fundamenteel egoïstisch gemotiveerd zijn?

'Tweede ik'

De optie die zij dan kiezen is niet om bijvoorbeeld, zoals ik net noemde, altruïsme te reduceren tot stiekem egoïsme. Nee, stellen de antieke filosofen, het punt is dat bij ware vriendschap de dichotomie van egoïsme en altruïsme een vals dilemma is; d.w.z. we hoeven onze handelingen niet als ofwel egoïstisch ofwel altruïstisch te bestempelen. Bij ware vriendschap gaat het er dan niet om dat we ons eigenbelang ondergeschikt maken aan het belang van de ander, maar dat we, en hier komt 'ie: andermans belang incorporeren in ons eigenbelang. Een echte vriend beschouwen we dan niet langer als een ander, maar als deel van onszelf, als een 'tweede ik', een alter ego. Als ik iets voor een echte vriend doe, doe ik dat dus niet voor iemand anders (want mijn vriend hoort bij mij), en daarmee is het dus geen altruïsme. Maar ik doe het ook niet voor mezelf als individu, want ik doe het voor mijn vriend, en dus is het ook geen egoïsme. Bij ware vriendschap verdwijnt het onderscheid tussen het ik en de ander, en het onderscheid egoïsme/altruïsme is daarbij betekenisloos. De Grieken vonden het dus een ondenkbaar idee dat je op iets anders gericht zou zijn dan je eigen geluk, maar ze vonden het net zo raar om daar niet het geluk van je vrienden onder te scharen. Denken dat jij en je vrienden andere belangen hebben, da's pas een illusie.

Deze column verscheen in het Studium Generale Magazine.