Wat gebeurt er in de hersenen als je eten ziet of wanneer je het proeft, en is er een verschil in de hersenen te zien tussen dunne en dikke mensen? Op dit soort vragen proberen neurowetenschappers antwoorden te vinden, dit doen ze onder andere door middel van smaaktesten en andere eetproeven in een functionele MRI-scan. Dr. Paul Smeets onderzoekt hoe de hersenen reageren op eten en hoe dat ons eetgedrag beïnvloedt. Dat is belangrijke informatie in een tijd waar veel mensen een 'verstoorde' relatie met eten hebben. Sommigen eten teveel en ontwikkelen overgewicht, terwijl bijvoorbeeld anorexia-patiënten iets kunnen wat maar weinigen lukt: hongersignalen dag in dag uit negeren. Dit zijn natuurlijk uitersten, maar ook proefpersonen met een normaal gewicht kunnen met hun eetgewoontes belangrijke inzichten geven in hoe het brein, de maag en de mond elkaar beïnvloeden.
Kleurige M&M's
Eigenlijk komt eten neer op een simpele beslissing: je stopt iets in je mond of niet. Toch zijn er veel bewuste en onbewuste factoren die ons eetgedrag sturen. Wat bepaalt onze voedselkeuze? Dat kan beloning zijn ("nu heb ik wel een chocolaatje verdiend"), een knorrende maag, emoties, cognities (van een groot bord eet je meer), gewoontes en de meest doorslaggevende: slechte gewoontes. Deze zijn het moeilijkst om af te leren. Maar dit is wel noodzakelijk want diëten werkt averechts en het is slechts een tijdelijk oplossing. De verandering moet structureel zijn, want ons eetgedrag is voor een groot deel aangeleerd en terugval ligt op de loer. Er zijn ook biologische mechanismen, zoals het honger- en verzadigingssignaal. Men onderscheidt twee soorten verzadiging: fysiek - je maag zit letterlijk vol - en sensorisch. Dit laatste zorgt er voor dat we graag verschillende smaken proeven. Na veel hartigs, zoals bij de avondmaaltijd, willen we graag iets zoets. Variatie gaat niet alleen om smaak, maar ook om andere kenmerken zoals textuur of kleur. Daarom zitten er in een zak M&M's verschillende kleuren, een truc van de producent om ons meer te laten eten. Begrijpen hoe de beslissing wordt genomen om te beginnen óf te stoppen met eten is cruciaal in het doorgronden van (slecht) eetgedrag. Uiteindelijk komen alle externe factoren en biologische eigenschappen samen in het brein. De complexiteit van het geheel is duidelijk zichtbaar in het plaatje rechtsboven (klik er op voor een vergroting) dat Smeets maakte voor deze publicatie.
Eten en drinken in de naam der wetenschap
Voor gedragsbiologen was het brein vroeger een black box en kon men vooral gissen wat er gebeurde. Proefpersonen werden wel bevraagd, maar de betrouwbaarheid van de antwoorden laat te wensen over. Hoe goed kun je immers inschatten hoe erg je honger is op een schaal van 1 tot 10? Gelukkig vond men de functionele MRI (fMRI) uit, hersendelen die meer bloedtoevoer hebben (en dus actiever zijn) lichtten hier op. Voedingsonderzoekers gebruiken deze methode graag. Zo leggen ze proefpersonen in de scanner en laten hen ondertussen naar voeding kijken of bepaalde smaken proeven. Ze proberen erachter te komen of er overeenkomsten zijn: worden dezelfde gebieden actief in verschillende personen? Of juist andersom: reageren de hersenen van dikke mensen anders dan die van dunne mensen? Hersenonderzoek laat zien dat dikke mensen bijvoorbeeld minder dopaminereceptoren hebben, dit betekent dat zij meer stimuli moeten ervaren om dezelfde dopamine respons te krijgen. Dopamine is een neurotransmitter die een grote rol speelt bij het ervaren van genot, blijdschap en welzijn. Eten zorgt ervoor dat dopamine vrijkomt, maar dikke mensen hebben dan meer eten nodig om dit effect te ervaren. De vraag is: was dat al zo of zijn ze in deze 'hersentoestand' gekomen door hun overgewicht? fMRI is geen zaligmakende methode, zo geeft dezelfde activiteit (zoals je hand opsteken) niet bij iedereen dezelfde hersenactiviteit. En betekent dat als er weinig bloed naar een hersendeel gaat, dat er helemaal niks gebeurt? Gelukkig zijn er ook nog standaard smaaktesten. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat we wijn lekkerder vinden en er meer van drinken als we denken dat het uit een dure fles komt. Of dat als je verdrietig bent en vervolgens iets vets in je maag krijgt, je minder verdrietig bent. Allerlei cognitieve factoren die ons eetgedrag sturen.
Het zou zo veel makkelijker zijn als ons lichaam simpel werkte: als je honger hebt eet je en als je vol zit stop je. Maar zo is het niet, we hebben de neiging tot overeten en vooral met zoete, zoute en vette voeding - onze biologische smaakvoorkeuren. Overal om ons heen zijn stimuli die ons verleiden om te eten. Ook Smeets concludeert dat uiteindelijk het aantal calorieën dat erin gaat gelijk moet zijn aan aantal calorieën dat eruit gaat. Toch is dat lastig want hoeveel calorieën zitten er in een bord risotto en hoe lang moet je daarvoor hardlopen om het te verbranden? Tel daarbij op dat je vaak ongemerkt veel energie binnenkrijgt via sportdrankjes of als je eet terwijl je afgeleid wordt, het zogenaamde 'mindless eating'. Eten moet je dus juist bewust doen: langzaam eten en kleine hapjes. Dan kan het brein en ook de maag registreren wat er binnenkomt, 'mindful eating' zal je dat dan waarschijnlijk noemen.
De hele lezing van dr. Paul Smeets kijk je hier terug. Volgende week gaan we het met prof. dr. Sander Kersten (WUR) hebben over de interactie tussen genen en voeding. Is het zo dat bepaalde mensen meer aanleg hebben om dik te worden of eten zij (ongemerkt) meer? Kunnen we met de kennis verkregen uit moleculair voedingsonderzoek de obesitasepidemie tegengaan?